In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn verzoek om de gecertificeerde instelling (GI) die toezicht houdt op zijn kinderen te vervangen, werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Klootwijk, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en de GI te vervangen door een andere gecertificeerde instelling. De GI, vertegenwoordigd door een medewerker, heeft verweer gevoerd en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De mondelinge behandeling vond plaats op 18 juni 2020, waarbij de vader en de GI aanwezig waren. De minderjarigen zijn ook gehoord, waarbij de oudste twee hun mening hebben kunnen geven. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het procesdossier van de eerste aanleg en brieven van de moeder en de advocaat van de vader.
Het hof overweegt dat de vader zich niet kan beroepen op een doorbreking van het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn argumenten en dat er sprake is van verzuim van vormen. Het hof concludeert echter dat de klachten van de vader voornamelijk betrekking hebben op de inhoud van de zaak en niet op de toepassing van de wet of fundamentele rechtsbeginselen.
Uiteindelijk verwerpt het hof het hoger beroep van de vader, waardoor de beschikking van de rechtbank in stand blijft. De beslissing is gegeven door mr. H. van Winkel en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar.