ECLI:NL:GHSHE:2020:2335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.275.183_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarigen in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om met haar minderjarige kinderen te verhuizen naar een andere plaats. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, had verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing, zodat zij met haar kinderen naar [plaats] kon verhuizen en hen daar kon inschrijven op school. De vader, die het verzoek betwistte, stelde dat de verhuizing zou leiden tot een vermindering van zijn zorg- en opvoedingstaken, aangezien de kinderen dan minder bij hem zouden verblijven.

Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van de kinderen, de moeder en de vader tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar en dat de belangen van de kinderen en de vader zwaarder wogen. De kinderen waren geworteld in hun huidige omgeving en de verhuizing zou hun sociale leven en de zorgregeling met de vader negatief beïnvloeden. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen ouders en de noodzaak om de stabiliteit van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 juli 2020
Zaaknummer: 200.275.183/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/267068 / FA RK 19-2736
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2019.

2.Het geding in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om met de kinderen in de zomer van 2020 naar [plaats] te
verhuizen, zich daar met de kinderen te vestigen en om de kinderen aldaar in te schrijven op
de basisschool te [plaats] alsmede een zorgregeling te bepalen inhoudende een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur of maandagochtend 07.15 uur, alsmede de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen waarbij de kinderen tijdens de vakanties relatief meer dagen en nachten bij de vader zullen verblijven dan bij de moeder.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2020, heeft de vader verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
De vader heeft in het verweerschrift nader aangevuld in zijn brief van 10 juni 2020, tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beslissing te vernietigen en het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en een zorgregeling met de moeder vast te stellen inhoudende de ene week op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur en de andere week van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur, meer subsidiair een zorgregeling te bepalen die het hof in het belang van de kinderen acht.
2.3.
Bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 5 juni 2020, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, althans dit hoger beroep als rechtens ongegrond en/of onbewezen af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Vaessen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Poelman.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 november 2019.

3.De beoordeling

In het principale hoger beroep
3.1.
Partijen zijn op 6 juni 2009 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren, hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 26 oktober 2018 heeft de rechtbank Limburg tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 november 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Van deze beschikking maakt deel uit het door partijen overeengekomen ouderschapsplan.
Partijen hebben in dit plan de volgende zorgregeling afgesproken:
De kinderen zijn in de ene week van woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend voor
school bij de vader en vanaf zondag 10.00 uur tot maandagochtend voor school. De andere week zijn de kinderen bij de vader van woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend voor school en van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school.
In het ouderschapsplan hebben de ouders verder afgesproken dat zij beiden voor 50% de zorg tijdens de zomervakantie op zich nemen en dat de overige schoolvakanties in onderling overleg worden verdeeld.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Zij heeft al twee jaar een bestendige relatie met haar nieuwe partner, die in [plaats] woont.
Om met haar partner te kunnen gaan samenwonen is noodzakelijk dat de moeder naar [plaats] verhuist. Haar partner werkt als vrachtwagenchauffeur in de champignonbranche. Deze branche bevindt zich alleen in Noord-Limburg. De partner heeft het zeer naar zijn zin bij zijn huidige werkgever. Hij heeft inmiddels een vast contract. Haar partner vindt het bezwaarlijk om als vrachtwagenchauffeur in een andere branche in de buurt van [woonplaats] of elders werk te zoeken. Bovendien is het zeer vermoeiend om na een lange werkdag naar [woonplaats] te moeten rijden.
De moeder wil al langer weg uit [woonplaats] . Zij heeft met [woonplaats] nooit enige verbondenheid gevoeld.
De moeder heeft de verhuizing naar [plaats] goed doordacht en voorbereid. Zij heeft zich verdiept in de basisschool in [plaats] . Die school is kleinschalig, praktijkgericht en kan goed aansluiten bij de problematiek van [minderjarige 1] . Nieuwe kinderen op school worden met open armen ontvangen. Ook volgens de leerkrachten van de huidige school zouden de kinderen een overstap naar een andere school goed aankunnen.
Dat de kinderen in de woning van de partner in [plaats] een slaapkamer moeten delen met de drie kinderen van de partner is niet juist. Die drie kinderen slapen namelijk vast bij hun moeder (of de zoon van de partner bij zijn vriendin).
De moeder acht het verder van groot belang dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen in stand blijft. Weliswaar zal bij een verhuizing de woensdagmiddag regeling door de afstand [woonplaats] - [plaats] niet meer kunnen worden uitgevoerd, maar de moeder wil dit compenseren door de schoolvakanties te verdelen in 2/3 voor de vader en 1/3 voor de moeder en door de kinderen eenmaal in de veertien dagen op maandagmorgen voor school op te halen in [woonplaats] . De moeder is bereid het halen en brengen van de kinderen voor haar rekening te nemen. De moeder zal er ook alles aan doen om de vader zo veel mogelijk te betrekken bij het schoolgebeuren van de kinderen.
De verstandhouding tussen partijen is niet slecht, maar partijen moeten eventueel met hulp wel gaan werken aan een betere onderlinge communicatie.
De kinderen kunnen de verhuizing naar [plaats] goed aan, ook [minderjarige 1] , die goed in haar vel zit. De zorgpunten over [minderjarige 1] zijn minimaal en hebben geen betrekking op haar sociaal-emotioneel functioneren. [minderjarige 1] heeft nog nooit moeite gehad om aan nieuwe situaties te
wennen. De kinderen kennen bovendien al andere kinderen in [plaats] . Ook kunnen zij het goed vinden met de kinderen van de partner van de vrouw en met familieleden van de
partner.
Het sociale leven van de kinderen in [woonplaats] beperkt zich tot school. De kinderen zijn geen
lid van een vereniging.
De kinderen hebben zelf aangegeven dat zij achter de verhuizing naar [plaats] staan, ook al
kunnen zij dan op woensdagmiddag niet meer bij de vader verblijven.
3.6.
De vader heeft de grieven van de moeder gemotiveerd bestreden. Kern van zijn verweer is dat partijen bij de echtscheiding bewust hebben gekozen voor een regeling waarbij de vader echte zorgtaken vervult. Door de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats] zou de vader een weekendvader worden.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.7.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het verlenen van toestemming om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen dient te worden afgewezen.
Naar het oordeel van het hof is het om aan het - op zichzelf begrijpelijke - belang van de moeder om met haar partner te gaan samenwonen tegemoet te komen, niet noodzakelijk dat de moeder naar [plaats] verhuist. De moeder heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat dat het voor haar partner niet mogelijk of ondoenlijk is om op een grotere afstand van zijn huidige werk in Noord-Limburg en aldus dichter bij de moeder te gaan wonen. Evenmin heeft de moeder voldoende onderbouwd dat van haar partner niet gevergd kan worden om in de omgeving van [woonplaats] werk als vrachtwagenchauffeur te zoeken. Verder heeft de moeder geen grief aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar partner een dusdanig ruime zorgregeling met zijn kinderen heeft dat van hem niet gevergd kan worden om te verhuizen naar [woonplaats] . Ten slotte heeft de moeder naast haar belang om met haar partner aldaar te gaan samenwonen geen ander belang gesteld dat het voor haar noodzakelijk maakt om naar [plaats] te verhuizen.
Het hof is er verder onvoldoende van overtuigd dat bij de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats] voldoende waarborgen bestaan voor de blijvende en substantiële rol van de vader als opvoeder in het leven van de kinderen. Onbetwist staat vast dat de vader al
tijdens het huwelijk van partijen een groot aandeel in de verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening heeft genomen. Bij de echtscheiding hebben partijen in het ouderschapsplan een ruime contactregeling tussen de vader en de kinderen afgesproken, waarbij de kinderen per veertien dagen zes nachten bij de vader verblijven. De vader heeft met het oog op de afgesproken regeling in overleg met zijn werkgever zijn werkschema aangepast. Deze regeling wordt ook feitelijk nu zo door partijen uitgevoerd en de regeling verloopt over het algemeen goed. Wanneer de kinderen met de moeder naar [plaats] verhuizen, zou dit inhouden dat zij door de week en op de zondag niet meer bij de vader kunnen overnachten, waardoor zij nog maar twee nachten in de veertien dagen bij de vader kunnen verblijven. Daarnaast zal de vader bij verhuizing van de kinderen naar [plaats] de kinderen niet meer elke woensdagmiddag bij zich hebben, zal hij veel minder contact met de school hebben en geen contact meer met de schoolvriendjes van de kinderen. Aldus zal de verhuizing van de kinderen naar [plaats] er naar het oordeel van het hof in deze zaak toe leiden dat van een gelijkwaardige verdeling tussen de moeder en de vader van de zorg- en opvoedingstaken, waarvoor partijen in het ouderschapsplan bewust hebben gekozen, niet langer sprake zal zijn. De door de moeder aangeboden verruiming van het contact tussen de vader en de kinderen tijdens de schoolvakanties compenseert dit naar het oordeel van het hof onvoldoende, nog daargelaten de door de vader opgeworpen praktische belemmeringen vanwege het beperkte aantal verlofuren waarover hij beschikt.
Tevens is het hof van oordeel dat er een aanmerkelijk risico bestaat dat bij een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats] de slechte onderlinge communicatie tussen partijen en de beperktere contactmogelijkheden van de vader met de kinderen ertoe zullen leiden dat gezamenlijk overleg tussen partijen over belangrijke beslissingen aangaande kinderen, welk overleg nu al problemen oplevert, zal worden bemoeilijkt. Dit is niet in het belang van de kinderen.
Ten slotte is het hof van oordeel dat ook andere belangen van de kinderen zich tegen een verhuizing naar [plaats] verzetten. [minderjarige 1] heeft een leerstoornis. De werkwijze op school ten aanzien van [minderjarige 1] is hierop aangepast. Haar resultaten op school zijn in de afgelopen periode verbeterd. Het hof acht het niet in haar belang om op dit moment van school te wisselen. Verder zijn de kinderen geworteld in [woonplaats] . Zij wonen daar al vanaf hun geboorte. Hun sociale en familiale leven speelt zich bijna helemaal in [woonplaats] af.
Alles overwegende acht het hof het belang van de moeder bij de verhuizing naar [plaats] , zoals dat door haar naar voren is gebracht, ondergeschikt aan de belangen van de kinderen en de vader bij behoud van de huidige zorgregeling en bij behoud van de huidige woon-, school- en opvoedsituatie van de kinderen.
3.8.
Nu uit het voorgaande volgt dat de moeder haar grieven tevergeefs heeft voorgedragen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
In het incidentele hoger beroep
3.9.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de voorwaarde waaronder het incidentele hoger beroep is ingesteld niet is vervuld, zodat dit geen bespreking behoeft.

4.De beslissing

Het hof:
op het principale hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
23 december 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en
K.A. Boshouwers en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.