Bij verweerschrift tegen de door de moeder verzochte voorlopige voorziening, ingekomen ter griffie op 7 april 2018, heeft de vader verzocht:
I. bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, dan wel de door haar verzochte voorziening af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij de door de vader verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is afgewezen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
II. de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat zij voortaan haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben en
III. bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat:
primair:
A. [minderjarige] voor de duur van deze procedure wordt toevertrouwd aan de vader, met ingang van de eerste dag na afgifte van de in deze te geven (tussen)beschikking waarop [minderjarige] op grond van de door de rechtbank in eerste aanleg vastgestelde zorgregeling bij de vader verblijft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat de moeder na betekening van de te geven beschikking met voldoening daarvan in gebreke blijft;
B. aan de vader vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool [openbare basisschool] , gevestigd aan de [adres] te [woonplaats vader] , dan wel:
subsidiair:
C. te bepalen dat de moeder de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling dient na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per zorgcontact dat de moeder na betekening van de te geven beschikking met voldoening daaraan in gebreke blijft.
2.2.1.Bij verweerschrift tegen het principaal hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 30 april 2020, heeft de vader verzocht zoals hiervoor in rov. 2.2 weergegeven.
2.2.2.Bij verweerschrift tegen de door de vader verzochte voorlopige voorzieningen alsmede het incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 30 april 2020, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader in incidenteel hoger beroep en tot het treffen van voorlopige voorzieningen af te wijzen en het subsidiaire verzoek tot bepaling van een dwangsom ter nakoming van de door de rechtbank bepaald zorgregeling af te wijzen dan wel te matigen.