ECLI:NL:GHSHE:2020:2339

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.276.268_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige en contactherstel met de vader

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2020, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, en de vraag of er contact tussen de minderjarige en de vader moet worden hersteld. De moeder, appellante, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is, omdat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging zou zijn voor de minderjarige. De rechtbank had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling, die zouden kunnen worden bedreigd door het ontbreken van contact met de vader. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2020 de standpunten van de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder stelt dat de minderjarige zich goed ontwikkelt en geen zorgelijke signalen vertoont. De GI en de raad zijn echter van mening dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door het gebrek aan contact met de vader. Het hof concludeert dat de houding van de moeder en de afwijzing van contact door de minderjarige een ernstige bedreiging vormen voor haar ontwikkeling. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat er hulpverlening moet komen voor zowel de minderjarige als de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 juli 2020
Zaaknummer : 200.276.268/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/365265 / JE RK 19-2098
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de raad af te wijzen dan wel aan te houden, subsidiair het verzoek van de raad in duur te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 27 mei 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Witteveen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlage van de advocaat van de moeder van 9 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 januari 2020 tot 13 januari 2021.
3.3.
Bij de rechtbank loopt een procedure tussen de ouders over gezag (zaaknummer C/02/354172 / FA RK 19-339) en omgang (zaaknummer C/02/357897 / FA RK 19-2142). Het is het hof ambtshalve bekend dat de rechtbank in die procedure het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft afgewezen en de verzoeken van de vader tot (het opstarten van begeleid) contact met [minderjarige] heeft aangehouden tot 24 november 2020 pro forma in afwachting van het verloop en de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met de onder 3.2 vermelde beschikking waarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling wordt niet voldaan. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] .
Op de eerste plaats wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] niet bedreigd. Het is niet zo dat haar sociaal-emotionele ontwikkeling stagneert doordat zij een negatief beeld van de vader en angst voor hem heeft. [minderjarige] zelf heeft kenbaar gemaakt dat zij op dit moment geen contact wil met de vader, maar zij sluit dit voor de toekomst niet uit. [minderjarige] ontwikkelt zich op alle vlakken leeftijdsadequaat, ook op sociaal en emotioneel gebied. Ook de school heeft geen zorgen over [minderjarige] . Zij komt op school over als een open kind en heeft veel contact met leeftijdsgenoten. Ook de informatie van de theater- en dansschool waarvan [minderjarige] lid is en van het knutselatelier bevestigt niet dat er bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging op sociaal-emotioneel vlak.
Verder is de bedreiging van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] niet actueel en onvoldoende concreet. [minderjarige] laat op dit moment geen zorgelijke signalen zien. Zij ontwikkelt zich goed en vertoont geen gedragsproblemen. Het enkele risico dat de identiteitsontwikkeling in de toekomst stagneert is onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Verder bestaan er geen zorgen over de (dagelijkse) verzorging en opvoeding van [minderjarige] door de moeder.
De door de rechtbank opgelegde ondertoezichtstelling is louter gericht op het verkrijgen van een contactregeling tussen [minderjarige] en de vader. Ook het herstel van het negatieve vaderbeeld van [minderjarige] is gericht op het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Daar komt bij dat in het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling enkel doelen worden gesteld om het contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken. Er is daarom sprake van een omgangsondertoezichtstelling.
De moeder vindt contactherstel met de vader, ook onbegeleid contact, in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft steeds geprobeerd het contact tussen de vader en [minderjarige] in stand te houden of weer op gang te brengen, maar van de vader kwam nooit een reactie. De moeder staat achter de systeemtherapie die de GI heeft ingezet.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Er zijn zorgen over [minderjarige] . Zij wil geen contact met de vader en er is bij haar sprake van veel weerstand en boosheid jegens de vader. Er zijn ook zorgen over de communicatie tussen de ouders. [minderjarige] wordt bewust of onbewust beïnvloed door de moeder. Het is positief dat de ouders en [minderjarige] nu systeemtherapie gaan volgen. De ouders dienen een klimaat te gaan scheppen waarin contact tussen de vader en [minderjarige] weer mogelijk is. Het is de vraag of de therapie van de grond komt zonder een ondertoezichtstelling.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De GI onderschrijft de gronden voor een ondertoezichtstelling zoals neergelegd in het raadsrapport.
Uit een gesprek tussen de GI en de vader is gebleken dat hij graag, liefst wekelijks, contact met [minderjarige] wil. De GI heeft de indruk dat de vader door een taal- en cultuurbarrière zich soms enigszins afwachtend opstelt.
De moeder heeft weerstand tegen de ondertoezichtstelling. De moeder stelt dat [minderjarige] zelf het contact met de vader afhoudt. De moeder geeft aan open te staan voor hulp, mits dit [minderjarige] niet belast.
De GI heeft systeemtherapie ingezet. Onder meer zal worden onderzocht of de vader vanuit emotionele beschikbaarheid in staat is om een duurzaam contact met [minderjarige] aan te gaan en de onderhouden. Door de coronacrisis heeft de start van de therapie vertraging opgelopen. De vader heeft inmiddels een eerste gesprek gehad met de systeemtherapeut. Het eerste gesprek met de moeder is verplaatst.
Behoudens dat [minderjarige] geen contact met de vader heeft, ontwikkelt zij zich positief. De school heeft geen zorgen over [minderjarige] .
3.8.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende verklaard.
Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is nodig om het contact tussen de vader en [minderjarige] weer op gang te krijgen. De vader heeft geen vertrouwen in hulpverlening in een vrijwillig kader. Eerder heeft de moeder al een vrijwillig hulpverleningstraject afgewezen.
De vader staat open voor hulpverlening.
Overwegingen van het hof
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat alleen het tot stand brengen van contact onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:766) is echter niet uitgesloten dat de oplegging van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van een contactregeling met de niet-verzorgende ouder of juist het bestaan er van, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een contactregeling, zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
3.9.3.
Anders dan de moeder heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. [minderjarige] heeft al ruim viereneenhalf jaar op geen enkele wijze contact gehad met de vader. [minderjarige] heeft een negatief beeld over de vader en heeft angst voor hem, zo blijkt uit het rapport van de raad. Wanneer de vader ter sprake komt, ervaart [minderjarige] boosheid en weerstand.
Waar wellicht nu nog niet direct een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] zichtbaar is - voor zover thans valt te overzien gaat het goed met haar - volgt uit ervaringsregels dat er voor [minderjarige] wel degelijk sprake is van een ernstige bedreiging van haar sociaal-emotionele ontwikkeling.
Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder, mogelijk onbewust, in haar non-verbale communicatie en houding richting [minderjarige] veel negatieve emoties uitstraalt over de vader.
In de tussen de ouders aanhangige gezags- en omgangszaak heeft de rechtbank de ouders verwezen naar hulpverlening in het kader van het uniform hulpaanbod. Na aanvankelijk te hebben ingestemd, heeft de moeder in een later stadium te kennen gegeven niet open te staan voor een traject samen met de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder verklaard dat zij pas gezamenlijke oudergesprekken met de vader wil voeren wanneer de vader aan zijn eigen problematiek gewerkt heeft.
Het hof is van oordeel dat deze houding van de moeder duidelijk maakt dat zij niet intrinsiek gemotiveerd is om - onder de gegeven omstandigheden - met de vader te werken aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Voor [minderjarige] betekent dit - gegeven haar hardnekkige weigering om met de vader contact te hebben - dat zij vanuit haar hechtingsontwikkeling, die zij (alleen) met de moeder doormaakt, een copingstijl laat zien die voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling een ernstige bedreiging inhoudt. Zij wijst haar vader af op een grondslag die niet is gebaseerd op eigen ervaringen met hem.
Daarbij heeft het hof ernstige zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , aangezien het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en de vader schadelijk is voor het verloop van een adequate ontwikkeling. Zolang er geen contact met de vader tot stand komt, bestaat het risico dat zich bij [minderjarige] op latere leeftijd identiteitsproblemen zullen openbaren als gevolg van het ontbreken van dit contact. Het hof acht dit risico reëel. Ook dit levert een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] op. Dat [minderjarige] nu nog geen zorgelijke signalen laat zien, maakt dit niet anders.
Anders dan de moeder heeft betoogd, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een zogenoemde omgangsondertoezichtstelling. Met de maatregel van de ondertoezichtstelling wordt immers niet in eerste instantie beoogd om contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen. De maatregel is gerechtvaardigd door de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Er dient daarom hulpverlening voor [minderjarige] en voor de ouders te komen.
De GI heeft inmiddels systeemtherapie ingezet. Het hof deelt niet het standpunt van de moeder dat het vrijwillig kader afdoende is om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen. De moeder is niet intrinsiek gemotiveerd voor hulp zoals hiervoor overwogen.
De vader heeft geen vertrouwen in een vrijwillig kader. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij gezien de voorgeschiedenis bang is dat zonder een ondertoezichtstelling de noodzakelijke hulpverlening niet van de grond komt.
Voor aanhouding van de behandeling van het verzoek van de raad zoals de moeder heeft verzocht ziet het hof geen aanleiding. Het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling in duur te bekorten is niet onderbouwd en zal om die reden al worden afgewezen. Ook overigens ziet het hof hiervoor geen grond.
3.10.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 januari 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.A.M. Scheij en
C.A.R.M. van Leuven en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.