In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een rechthebbende. De rechthebbende had in eerste aanleg, op 5 augustus 2019, een bewind laten instellen over zijn goederen vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De rechthebbende was het niet eens met deze beschikking en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelde dat hij zijn financiële zaken zelf kan regelen, met hulp van zijn familie, en dat hij geen alcoholprobleem meer heeft. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2020 heeft de rechthebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij onder druk van zijn begeleider het verzoek tot onderbewindstelling had ingediend.
De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiën goed te beheren en dat er zorgen zijn over zijn financiële situatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de rechthebbende, ondanks zijn huidige stabiliteit, nog steeds kwetsbaar is en onvoldoende in staat om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De rechthebbende heeft in het verleden alcoholproblemen gehad en heeft zijn begeleiding stopgezet, wat bijdraagt aan de zorgen over zijn financiële situatie.
Uiteindelijk heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te bekrachtigen, waarbij het belang van de rechthebbende voorop staat. Het hof oordeelt dat de onderbewindstelling noodzakelijk blijft om de financiële belangen van de rechthebbende te beschermen.