De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De noodzaak voor de verzochte verhuizing dient getoetst te worden aan de situatie zoals die nu bestaat, waarin de moeder een samengesteld gezin vormt met haar nieuwe echtgenoot, de vader van [zoon 2] , en zijn twee kinderen. Haar echtgenoot is woonachtig en [plaats 2] en hij heeft een co-ouderschapregeling, waarbij zijn twee kinderen zes van de veertien dagen bij hem verblijven, de ene week drie doordeweekse nachten en de andere week drie nachten in het weekend. Zijn kinderen hebben in 2016 al een wijziging van hun woon- en sociale omgeving meegemaakt, doordat zij met hun moeder zijn verhuisd naar [plaats 2] . De echtgenoot van de vrouw is om die reden ook naar [plaats 2] verhuisd, zodat de zorgregeling in stand kon blijven. Na de zomervakantie gaat de oudste zoon, [zoon 3] , naar de middelbare school en vanaf dat moment zal er een week op week af regeling gaan gelden. Hierdoor kan de echtgenoot van de vrouw niet verhuizen naar [plaats 1] .
Om toch zo veel mogelijk een gezin te kunnen vormen met hun beider zoontje [zoon 2] , zijn de moeder en haar echtgenoot genoodzaakt voortdurend heen en weer te reizen tussen de twee huizen in [plaats 1] en [plaats 2] , met alle logistieke uitdagingen van dien. Dit vergt veel van het hele gezin en eist – zeker na de geboorte van [zoon 2] – van de moeder zijn tol. Het welbevinden van de moeder is ook van invloed op het welbevinden van [minderjarige] .
Beide woningen zijn overigens te klein om met een dergelijk groot, samengesteld gezin samen te wonen en alle kinderen een eigen plek te geven. Het is daarom niet alleen de wens van de moeder en haar echtgenoot om één gezamenlijke woning in [plaats 2] te kopen waarin ruimte is voor een eigen plek voor alle kinderen, maar ook een noodzaak. Ook financieel is de huidige situatie zeer nadelig. De moeder en haar echtgenoot zijn genoodzaakt twee woningen, met alle daarbij komende kosten, aan te houden en omdat zij fiscaal partner zijn wordt een van de woningen als tweede woning in box 3 aangemerkt. Alle fiscale voordelen en toeslagen zijn bovendien gericht op gehuwden die samenwonen en kosten delen.
De huidige situatie houdt in dat [minderjarige] , vanwege de contactregeling met de vader, gedurende de week op drie plekken c.q. in drie huizen verblijft. Een verhuizing naar [plaats 2] heeft voor [minderjarige] als voordeel dat hij dan nog maar op twee plekken hoeft te wonen.
Door de moeder te dwingen in [plaats 1] te blijven wonen, wordt haar het stichten van een nieuw gezin met de vader van [zoon 2] feitelijk onmogelijk gemaakt.
Ook wordt zij in haar carrièremogelijkheden beperkt, doordat zij nu ook feitelijk gedwongen wordt in [plaats 1] te blijven werken.
De moeder betwist dat de veranderingen in het leven van [minderjarige] weer problemen met zijn zindelijkheid hebben veroorzaakt. [minderjarige] heeft hier altijd al problemen mee gehad.
De moeder betwist verder dat de families van beide partijen een zodanig grote rol in het leven van [minderjarige] spelen, dat een verhuizing naar [plaats 2] iets in de rol van die familieleden in het leven van [minderjarige] zou veranderen. Bovendien dient dan het belang van [minderjarige] en [zoon 2] om als broers een hechte band op te bouwen zwaarder te wegen.
De moeder onderkent dat een verhuizing naar [plaats 2] met een verandering van school en sociale omgeving impact zal hebben op [minderjarige] , maar deze overgang is voor [minderjarige] behapbaar. Doordat [minderjarige] met zijn moeder verhuist, wordt de continuïteit van de verzorging gewaarborgd. [minderjarige] verblijft ook na de verhuizing in het gezin waarin hij sinds de echtscheiding voor het grootste deel van de tijd verblijft. [plaats 2] is inmiddels ook een vertrouwde omgeving voor [minderjarige] . Hij speelt met zijn stiefbroers, ook buiten in de wijk en hij kent hun vriendjes. Op zaterdagen bezoekt [minderjarige] wel eens de voetbalwedstrijden van zijn stiefbroers en hierdoor kent hij de voetbalclub waar hij zou kunnen gaan voetballen in [plaats 2] al.
Omdat de vader zelf veel zeggenschap heeft over zijn werkrooster, zou hij nog steeds betrokken kunnen blijven bij (schoolse) activiteiten en voetbalwedstrijden en -trainingen van [minderjarige] , ook als deze in [plaats 2] plaatsvinden. De man overdrijft de reistijd tussen [plaats 1] en [plaats 2] . De snelste route kost slechts 30 minuten. De moeder heeft al aangeboden om aan de extra reiskosten van de man – binnen de grenzen van het redelijke – tegemoet te komen.
Bij een verhuizing naar [plaats 2] wenst de moeder [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] in [plaats 2] .
3.6.1.De vader voert verweer. Hij voert - samengevat - het volgende aan.
De door de moeder aangevoerde noodzaak tot verhuizing valt geheel terug te leiden naar door de moeder gemaakte keuzes, te weten haar huwelijk met een man die zijn gezin en leven in [plaats 2] heeft en het krijgen van een kind met deze man. De moeder heeft uiteraard het recht om deze keuzes te maken, maar zij dient de gevolgen van deze keuzes dan ook voor haar rekening te nemen.
De moeder geeft aan dat het de wens is van haar echtgenoot en zijn kinderen en hun moeder om hun zorgregeling op deze manier uit te voeren. De moeder laat hiermee hun belangen prevaleren boven die van [minderjarige] en de vader. De vader betwist dat [zoon 3] en [zoon 4] feitelijk zo veel tijd bij hun vader verblijven. Het grootste deel van de zorg ligt bij hun moeder. De regeling is niet vastgelegd in een rechterlijke uitspraak of ouderschapsplan. Het hoofdverblijf van de kinderen ligt bij hun moeder, zodat de echtgenoot van de vrouw zonder toestemming zou kunnen verhuizen naar [plaats 1] . De zorgregeling tussen hem en zijn kinderen zou geheel of in ieder geval grotendeels hetzelfde kunnen blijven als die nu is bij een verhuizing van hem naar [plaats 1] .
Een verhuizing naar [plaats 2] betekent dat [minderjarige] wordt weggehaald uit zijn vertrouwde omgeving, waar hij is opgegroeid en geworteld. Hij gaat in [plaats 1] naar school, zit in [plaats 1] op voetbal en zijn familie – die wel degelijk een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] vervult – woont in (de nabije omgeving van) [plaats 1] . [minderjarige] kan slecht omgaan met veranderingen en reageert daar heftig op.
Indien [minderjarige] met zijn moeder naar [plaats 2] zou verhuizen, zal de vader veel minder dan nu het geval is betrokken kunnen zijn bij (schoolse) activiteiten van [minderjarige] en zal een groot deel van hun tijd samen in beslag worden genomen door reizen. De moeder legt de verantwoordelijkheid voor het grootste gedeelte van het halen en brengen immers bij de vader neer.
3.6.3.Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:BC5901).
3.6.4.Het hof stelt voorop dat met partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitvoerig is onderzocht of partijen tot een vergelijk kunnen komen. Dit is helaas niet gelukt.
Het hof zal het verzoek van de moeder daarom toetsen op de wijze zoals omschreven in rov. 3.6.3.
De moeder voert als belangrijkste redenen voor de verhuizing naar [plaats 2] aan het nieuwe gezin dat zij vormt met haar echtgenoot en hun zoontje [zoon 2] en de zorgregeling die haar echtgenoot heeft met zijn twee kinderen uit een vorig huwelijk.
Het hof is van oordeel dat het feit dat de echtgenoot van de moeder een co-ouderschapsregeling heeft afgesproken met de moeder van zijn kinderen, nog niet maakt dat er een noodzaak is voor de moeder om te verhuizen naar [plaats 2] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat met de ex van haar echtgenoot de mogelijkheid van een verhuizing van haar naar [plaats 1] wel is besproken, maar dat zij gezamenlijk hebben besloten dat zij allen dat niet willen. [zoon 3] en [zoon 4] willen namelijk de zorgregeling zoals die nu is afgesproken, in [plaats 2] en de echtgenoot van de moeder en zijn ex hebben besloten die wens van [zoon 3] en [zoon 4] te eerbiedigen. Andere opties zijn niet verder onderzocht of besproken. De zorgregeling van [zoon 3] en [zoon 4] , is overigens pas onlangs met het oog op deze procedure op papier gezet en dat geldt ook voor de eerder gemaakte afspraak om na de zomervakantie de zorgregeling aan te passen naar een week op week af regeling.
Uit het voorgaande blijkt dat de moeder alternatieven voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 2] niet heeft onderzocht. Er is niet onderzocht of er ook vanuit [plaats 1] invulling gegeven zou kunnen worden aan de zorgregeling met [zoon 3] en [zoon 4] . De wens van [zoon 3] en [zoon 4] en hun ouders blijkt kennelijk hierin doorslaggevend en de moeder past haar leven, en daarmee ook dat van [minderjarige] , hierop aan. Dit blijkt reeds uit het feit dat zij thans met [minderjarige] heen en weer reist tussen [plaats 1] en [plaats 2] , teneinde zo veel mogelijk een gezin te vormen met [zoon 2] en haar echtgenoot en zijn kinderen.
De overige redenen die de moeder aanvoert als noodzaak voor de verhuizing, te weten de huisvestingssituatie en carrièremogelijkheden, kunnen ook opgelost worden door het kopen van een gezamenlijke woning in [plaats 1] . De moeder heeft immers tijdens de mondelinge behandeling ook expliciet verklaard dat er noch voor haarzelf noch voor haar echtgenoot een noodzaak is om voor het werk in [plaats 2] te wonen. Evenmin is gebleken dat een grotere gezamenlijke woning alleen in [plaats 2] kan worden gevonden. Weliswaar is de wens van de moeder om samen met haar echtgenoot en [minderjarige] en [zoon 2] een gezin te vormen begrijpelijk, maar niet aannemelijk is geworden dat dit alleen in [plaats 2] kan worden gerealiseerd althans dat dit een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] noodzakelijk maakt.
Naar het oordeel van het hof is derhalve onvoldoende gebleken van een noodzaak tot verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 2] . Daarbij onderschrijft het hof de overige redenen die de rechtbank in haar beschikking noemt – en die het hof overneemt en tot de zijne maakt – die een verhuizing naar [plaats 2] niet rechtvaardigen. De belangen van de vader en [minderjarige] bij handhaving van de huidige situatie wegen zwaarder dan de belangen van de moeder bij verhuizing naar [plaats 2] . Het hof zal het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 2] , dan ook afwijzen.