ECLI:NL:GHSHE:2020:2446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.268.542_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarige bij de vader en verzoek om kinderalimentatie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om het hoofdverblijf van haar minderjarige kind bij haar te bepalen, terwijl de vader verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarin het hoofdverblijf bij hem is vastgesteld. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kind. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van het kind bij de vader zou zijn, met een zorgregeling voor de moeder. De moeder is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat er afspraken zijn gemaakt over het hoofdverblijf bij haar. De vader stelt dat het in het belang van het kind is om bij hem te blijven, gezien zijn beschikbaarheid en netwerk. Het hof overweegt dat beide ouders in staat zijn om het kind goed te verzorgen, maar dat de huidige situatie bij de vader het meest in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af, inclusief het verzoek om kinderalimentatie, omdat het hoofdverblijf bij de vader is vastgesteld. Tevens wordt de ouders aangeraden om hulp te zoeken bij jeugdzorg voor ouderschapsreorganisatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 juli 2020
Zaaknummer: 200.268.542/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/355865/FA RK 19-1147
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.C.V.J. van Leur.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 21 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - voor dit hoger beroep van belang - te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder zal zijn, een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen zoals door de moeder voorgesteld, aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de door haar genoemde basisschool en BSO en te bepalen dat de vader aan de moeder een bedrag van € 500,- per maand dient te betalen als onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-dossier in eerste aanleg;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 maart 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d.10 maart 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d.13 maart 2020;
  • het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 1 juli 2020;
  • het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 2 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] is geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader heeft, bepaald dat de moeder en [minderjarige] , vanaf het moment dat hij vier jaar is, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school en gedurende de herfst- en voorjaarsvakantie, alsmede de helft van de overige vakanties, en de vader vervangende toestemming verleend [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] in [woonplaats vader] . De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder zou hebben. De moeder heeft de overeenkomst, alsmede meerdere verklaringen van de vader, overgelegd waaruit deze afspraak blijkt. De vader kan niet ineens terug komen op die afspraak. [minderjarige] stond altijd ingeschreven bij de moeder, ook alle andere zaken voor [minderjarige] zoals de huisarts, tandarts etc. is via de moeder geregeld. De moeder woont in [woonplaats moeder] , zij is altijd open geweest over deze verhuizing naar de vader toe. De moeder werkt fulltime op flexibele basis en heeft op haar werk geregeld dat ze dicht bij huis kan werken. Zij is beschikbaar voor [minderjarige] . De vader moet vaak een beroep doen op zijn ouders of zijn nieuwe partner om [minderjarige] op te vangen. De moeder heeft haar leven zo ingericht dat ze goed voor [minderjarige] kan zorgen.
Voor het verzoek van de moeder tot een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] verwijst het hof naar het beroepschrift en de stukken van de moeder.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Partijen beoogden voor de verhuizing van de moeder een co-ouderschapsregeling. [minderjarige] is geboren en getogen in de omgeving waar de vader woont (omgeving [omgeving] ), hij heeft daar zijn vriendjes en zijn familie. De vader hoeft geen beroep te doen op anderen om [minderjarige] op te vangen, hij is de meeste tijd aanwezig om [minderjarige] naar school te brengen of van school te halen. Hij heeft flexibel werk. De moeder heeft al meerdere keren een beroep op de vader moeten doen, omdat [minderjarige] ziek was en de moeder moest werken. De moeder heeft geen netwerk in de omgeving [woonplaats moeder] . Het gaat heel goed met [minderjarige] , hij heeft het naar zijn zin op school en heeft sinds mei een half zusje erbij, de dochter van de vader en zijn nieuwe partner. Het is niet in zijn belang om de situatie te veranderen.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Beide ouders zijn in beginsel in staat om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. [minderjarige] is nog jong, het is voor de beslissing niet doorslaggevend waar hij zich zou hebben geworteld. Het is beter om te kijken naar welke ouder het meest beschikbaar is, zodat hij zo min mogelijk elders wordt ondergebracht. Dit geeft een kind van deze leeftijd het meeste rust. Ook het netwerk kan een rol van betekenis spelen.
3.7.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Het hof stelt voorop dat het zijn oordeel geeft op basis van de feiten en omstandigheden die nu spelen en relevant zijn. De overeenkomst tussen partijen waar de moeder zich op beroept, staat, wat daar ook van zij, er niet aan in de weg om nu een beslissing te geven die het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt, waarbij het hof eveneens de belangen van zowel de vader als de moeder meeneemt.
3.7.3.
Het hof acht het van belang dat de wet tot uitgangspunt neemt dat het kind van de ouders over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. De meest wenselijke situatie is daarbij dat de ouders een gelijkwaardige rol spelen in het leven van een kind (artikel 1:247 lid 4 BW). Een gelijkwaardige rol betekent niet per definitie een 50/50 verdeling van de zorg- en opvoedtaken; het gaat er bij gelijkwaardigheid ook en vooral om dat beide ouders de ouderlijke verantwoordelijkheden op gelijk niveau dragen, met respect voor elkaars rol in het leven van het kind. Ouders dienen elkaar een volwaardige rol in het leven van het kind te gunnen en het kind en elkaar daarin te ondersteunen.
3.7.4.
In onderhavige zaak is het niet mogelijk, gelet op de woonafstand tussen de moeder en de vader, om de zorg- en opvoedtaken zo te verdelen dat de beide ouders (ongeveer) evenveel tijd met [minderjarige] doorbrengen. De beslissing die dit het hof moet nemen is een beslissing over bij wie [minderjarige] door de week woont en bij wie hij de meeste weekenden en vakanties doorbrengt. Het hof is van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader dient te zijn.
Voor het hof is het duidelijk dat zowel de vader als de moeder in staat zijn om [minderjarige] op een goede, liefdevolle wijze te verzorgen en op te voeden. De beslissing van het hof is derhalve niet gegrond op een oordeel over welke ouder beter is. Doorslaggevend voor het hof is de bestaande beschikbaarheid van de vader in het leven van [minderjarige] alsmede de omstandigheid dat er in de situatie bij de vader een netwerk is (opa en oma, nieuwe partner van de vader) waar [minderjarige] kan worden opgevangen als dat nodig is. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om de situatie zoals deze nu is, te wijzigen.
3.7.5.
Het hof merkt nadrukkelijk op, dat het gegeven dat de verdeling van de zorg- en opvoedtaken op deze manier (dus door de week bij de vader en de meeste weekenden en vakanties bij de moeder) er niet aan in de wegstaat dat de moeder op een gelijkwaardig niveau wordt betrokken bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , waarbij de ouders elkaars rol in het leven van [minderjarige] respecteren. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders nog niet het vermogen hebben om met de nieuwe situatie om te gaan en elkaars ouderrol ten volle te zien. Zo heeft de moeder aangegeven dat zij zich buiten spel gezet voelt, een belangrijke factor waarmee rekening moet worden houden. Het hof heeft niet het vertrouwen dat de ouders op dit moment zelfstandig, zonder hulp, hun weg hierin gaan vinden. Het hof acht het dan ook in hun belang en in het belang van [minderjarige] , om te verstaan dat de ouders zich dienen te wenden tot jeugdzorg ter verkrijging van een indicatie ter verwijzing naar een hulpaanbod ouderschapsreorganisatie. Het hof behoeft de zaak hiertoe niet aan te houden: het is aan de ouders om hier de noodzakelijke stappen te zetten en hun ouderlijke verantwoordelijkheid ter harte te nemen.
3.8.
Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep met betrekking tot het hoofdverblijf en de vervangende toestemmingen zal afwijzen en de bestreden beschikking op deze punten zal bekrachtigen, alsmede de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling voor de moeder en [minderjarige] .
3.9.
Met betrekking tot het verzoek van de moeder om (kort gezegd) kinderalimentatie overweegt het hof het volgende.
Nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn, is het uitgangspunt dat de vader niet gehouden is om aan de moeder een bedrag aan levensonderhoud voor [minderjarige] te betalen. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd op welke gronden een uitzondering moet worden gemaakt op dit uitgangspunt. Het hof zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en verstaan dat de ouders zich tot jeugdzorg dienen te wenden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 21 augustus 2019;
verstaat dat de ouders zich dienen te wenden tot jeugdzorg ter verkrijging van een indicatie ter verwijzing naar een hulpaanbod ouderschapsreorganisatie;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.