ECLI:NL:GHSHE:2020:2525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
200.265.330_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van een 88-jarige vrouw met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een 88-jarige vrouw, hierna te noemen appellante, die in eerste aanleg onder bewind en mentorschap is gesteld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die in een verpleeghuis verblijft, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en zowel het bewind als het mentorschap op te heffen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante, als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand, niet in staat was haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de appellante aangevoerd dat zij in staat is haar financiële zaken zelf te regelen en dat er geen noodzaak is voor de opgelegde maatregelen. De bewindvoerder en mentor hebben echter betoogd dat de maatregelen noodzakelijk blijven, gezien de kwetsbaarheid van appellante en haar recente medische geschiedenis, waaronder een opname in het ziekenhuis na een val en verwardheid.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar wens om autonoom te zijn, op hoge leeftijd en met een kwetsbare gezondheid bescherming behoeft. De appellante is in het verleden slachtoffer geworden van financiële uitbuiting en heeft geen adequaat sociaal netwerk om haar te ondersteunen. Het hof concludeert dat de grieven van appellante niet slagen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 augustus 2020
Zaaknummer: 200.265.330/01
Zaaknummers eerste aanleg: 7727621 OV VERZ 19-2966
7727622 OV VERZ 19-2967
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- Stichting Zorggroep West- en Midden-Brabant [stichting] , verzoekster in eerste aanleg, hierna te noemen: de stichting;
- [de bewindvoerder] , de bewindvoerder;
- [de mentor] de mentor;
- [een broer van appellante] , een broer van appellante;
- [de zuster van appellante] , de zuster van appellante.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2019, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en zowel het bewind als het mentorschap op te heffen, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Delahaije;
- de bewindvoerder;
- de mentor.
2.3.1.
De stichting is, met berichtgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
Evenmin zijn [een broer van appellante] en [de zuster van appellante] , hoewel behoorlijk opgeroepen, verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage aan het hof van de bewindvoerder en de mentor van 21 oktober 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] van 25 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] is geboren op [geboortedatum] 1932. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof was zij opgenomen in verpleeghuis Huize [verpleeghuis] te [plaats 1] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, op verzoek van de stichting wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand een bewind ingesteld over de goederen die [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder, en tevens een mentorschap ingesteld ten behoeve van [appellante] , met benoeming van [de mentor] tot mentor.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
[appellante] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen noodzaak voor een bewind en mentoraat. [appellante] kan haar financiële zaken en overige zaken zelf goed regelen. Zij heeft geen schulden of betalingsachterstanden. [appellante] is helder van geest en volledig bij haar verstand. Zij is inmiddels hersteld van een delier die voortkwam uit bloedarmoede en is niet meer verward. Er is geen sprake van een geestelijke stoornis bij [appellante] . [appellante] is geen prooi voor kwaadwillenden. Zij is alert op de uitgaven die zij doet en controleert haar bankafschriften. Zij pint zelf geld en houdt daarop toezicht, ook wanneer de vrijwillige hulp boodschappen voor haar doet. Slechts eenmaal heeft zij, omdat zij zich niet goed voelde, haar pinpas afgegeven aan de kapster om daarmee een knipbeurt te betalen.
Door het bewind voelt [appellante] zich bevoogd en in haar vrijheid beknot. Dit levert haar veel stress op. [appellante] wil zelf beslissen waaraan zij haar geld besteedt. Bij de verkoop van haar recreatiewoning in [plaats 2] heeft zij geen inspraak gehad. Na de instelling van het bewind heeft [appellante] geen overzicht meer over haar inkomsten en uitgaven.
Ook voor mentorschap bestaat geen grond. [appellante] kan zelfstandig haar eigen leven leiden.
[appellante] betwist dat zij geen ziekte-inzicht heeft. Zij heeft alleen knieklachten. Daarvoor verblijft zij momenteel in een verpleeghuis. [appellante] hoopt daar maar korte tijd te blijven.
Zo nodig zal er een deskundige moeten worden benoemd om te beoordelen of er een noodzaak is voor beschermingsmaatregelen.
3.5.
De bewindvoerder en mentor hebben in hun brief aan het hof van 21 oktober 2019 en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de opgelegde maatregelen nog steeds noodzakelijk zijn.
[appellante] is in februari/maart 2019 tweemaal opgenomen in het [ziekenhuis] in [plaats 1] na een val in de thuissituatie en verwardheid. Volgens de huisarts hield het vallen verband met beginnende dementie. [appellante] heeft daarna verbleven in het revalidatiecentrum [stichting] , locatie [ziekenhuis] .
De bewindvoerder heeft zorgen over de capaciteiten van [appellante] om op dit moment haar financiële zaken te regelen. Bij aanvang van het bewind waren er betalingsachterstanden. [appellante] was in haar thuissituatie zeer afhankelijk van de aan haar geboden vrijwillige hulp. Deze vrijwilligster heeft haar financieel uitgebuit. [appellante] was niet bij machte hierop actie te ondernemen. De hulp van de vrijwilligster is door de bewindvoerder en de mentor stopgezet en er is aangifte gedaan bij de politie. De professionele thuiszorg is uitgebreid. [appellante] is kwetsbaar. Zij is vaak alleen en heeft nauwelijks een sociaal netwerk.
Het is voor [appellante] te risicovol om nog volledig zelfstandig te wonen. Een zorgappartement is voor haar de beste optie. Voor een verpleeghuis is [appellante] te goed en bovendien wordt gezien dat [appellante] in de huidige omgeving, gelet op haar achtergrond, niet past. Er is oog op een zorgappartement in een voor [appellante] betere omgeving. Dat neemt niet weg dat ze momenteel ook veel plezier beleeft aan het samenzijn met de andere bewoners in het huidige verpleeghuis. Inmiddels is een CIZ-indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg afgegeven.
De recreatiewoning in Zeeland is voor een goede prijs verkocht. De bewindvoerder heeft de verkoop met [appellante] besproken.
[appellante] heeft een leefrekening en zij heeft zelf een bankpas. De bewindvoerder heeft met name een controlerende functie. [appellante] is vermogend. Dit maakt haar ook kwetsbaar.
In gesprekken is [appellante] soms verward.
Overwegingen van het hof
3.6.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.6.2.
Uit de stukken en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling is het hof voldoende gebleken dat [appellante] als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand ten tijde van de bestreden beschikking niet in staat was en thans niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
[appellante] is 88 jaar oud. Tijdelijk verblijft zij momenteel in een verpleeghuis en de verwachting is dat zij binnen afzienbare tijd kan doorstromen naar een zorgappartement. [appellante] is in februari/maart 2019 tweemaal opgenomen in het ziekenhuis na een val in de thuissituatie en verwardheid. De tweede keer heeft de thuiszorg zich met hulp van de politie toegang tot haar woning moeten verschaffen waar [appellante] op de grond bleek te liggen. De mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de huisarts van [appellante] heeft medegedeeld dat het gevaar voor vallen verband hield met beginnende dementie. De mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling ook een CIZ-indicatie aan het hof laten zien, waaruit blijkt dat [appellante] geïndiceerd is voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De bewindvoerder en mentor hebben verder in hun brief van 21 oktober 2019 te kennen gegeven dat [appellante] in gesprekken soms verward is. Gebleken is dat [appellante] ook lichamelijk achteruitgaat. Zij verblijft momenteel in een verpleeghuis vanwege knieklachten.
Het hof ziet in [appellante] een kwetsbare vrouw. Zij is vermogend. In het recente verleden is [appellante] slachtoffer geworden van financiële uitbuiting door haar huishoudelijke hulp, zo heeft de bewindvoerder vastgesteld. [appellante] is niet bij machte geweest om hiertegen adequate actie te ondernemen.
Verder is uit de stukken en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat er van verschillende kanten zorgen waren over het welzijn van [appellante] toen zij zelfstandig woonde. De mentor heeft verklaard en dat blijkt ook uit de brief van GGZ [GGZ] van 31 juli 2019 dat volledig zelfstandig wonen voor [appellante] te risicovol is en dat een zorgappartement de beste optie voor haar is. Dit betekent dat [appellante] ’s huidige woning moet worden verkocht. Het hof is er niet van overtuigd dat [appellante] voldoende in staat is om zelfstandig een en ander in gang te zetten en te regelen. Bovendien ontbreekt een netwerk om haar daarin voldoende te steunen.
Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat [appellante] , die cognitief en lichamelijk achteruit gaat, op hoge leeftijd en kwetsbaar is en nauwelijks een sociaal netwerk heeft, bescherming behoeft op zowel het vermogensrechtelijke als het niet-vermogensrechtelijke vlak.
Het hof ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de noodzaak van beschermingsmaatregelen zoals [appellante] heeft verzocht. Het hof is voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Het hof heeft begrip voor de wens van [appellante] om autonoom te zijn. Het hof gaat ervan uit, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling door de bewindvoerder en mentor is onderstreept, dat zij zoveel mogelijk in overleg met [appellante] de noodzakelijke beslissingen zullen nemen.
3.7.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van [appellante] niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.8.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, M.J. van Laarhoven en
J.F.A.M. Graafland - Verhaegen en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.