ECLI:NL:GHSHE:2020:2530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
200.275.779_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over sociaal-emotionele ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De moeder, appellante, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 februari 2020 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De moeder stelde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was en dat de hulpverlening niet meer nodig was. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, had echter zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die sinds 2017 onder toezicht stond. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2020 werd duidelijk dat de moeder niet meewerkte aan de hulpverlening en dat er signalen waren van een symbiotische relatie tussen haar en de minderjarige. Het hof oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige ernstig waren en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef. De moeder werd aangespoord om samen te werken met de GI om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 augustus 2020
Zaaknummer : 200.275.779/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/352726 / JE RK 19-1807
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling respectievelijk tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 27 maart 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 oktober 2019, overgelegd door de advocaat van de moeder bij V-formulier van 14 april 2020;
  • de brieven van de raad van 8 juni 2020 en 1 juli 2020;
  • de brieven van de vader van 9 juni 2020 en 7 juli 2020;
  • de brief van de GI van 10 juni 2020 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 9 juni 2020 met bijlagen;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 12 juni 2020, met één bijlage;
  • de brief van de GI van 8 juli 2020 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een relatie gehad. Tijdens deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 18 januari 2017 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling was verlengd tot 17 januari 2020.
Procedure eerste aanleg
3.3.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met de duur van een jaar en om ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
3.3.2.
Bij beschikking van 14 januari 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 januari 2020 verlengd tot 5 februari 2020 onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
Bestreden beschikking
3.3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 3 februari 2020, heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 5 februari 2020 verlengd tot 18 januari 2021 en heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 3 februari 2020 tot uiterlijk 31 juli 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de zitting van 14 juli 2020.
Actuele informatie
3.3.4.
De GI heeft de machtiging tot uithuisplaatsing niet gebruikt. Op 6 mei 2020 heeft de GI het verzoek voor de resterende duur ingetrokken. Al gevolg hiervan heeft de rechtbank bij beschikking van 4 juni 2020 het aangehouden deel van het verzoek afgewezen.
3.3.5.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep woont [minderjarige] thuis bij de moeder.
Procedure in hoger beroep
3.4.
De moeder kan zich met de beschikking van 3 februari 2020 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voert zij, kort samengevat en voor zover relevant, het volgende aan.
Het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen is onvoldoende onderbouwd. De informatie is grotendeels gedateerd. Er is geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar juist van een verbetering. Een kindercoach ondersteunt [minderjarige] . De forse boosheid en emotieregulatieproblemen bestaan niet meer. [minderjarige] zit beter in zijn vel. Hij is blij en hij gaat nu snel vooruit in zijn ontwikkeling. De moeder heeft haar opvoedstijl aangepast. Zij is minder beschermend naar [minderjarige] , biedt meer structuur en helderheid en begrenst hem meer. De moeder stimuleert [minderjarige] in het ontwikkelen van een eigen identiteit en het verbeteren van zijn beeldbeeld. [minderjarige] moet van de moeder meer dingen zelf doen en zit nu ook op sport.
Er is ook een aantal keren onbelast contact geweest tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] komt nu één weekend in de veertien dagen bij de vader. Het contact wordt verder opgebouwd. De moeder en [minderjarige] doen hun best om dat soepel te laten verlopen. [minderjarige] komt blij terug van de contactmomenten.
Ook op school gaat het goed. [minderjarige] heeft voldoende contact met leeftijdgenoten en hij spreekt af met vriendjes uit andere klassen. Er komen andere kinderen uit de groepen 6, 7 en 8 bij de moeder over de vloer. In de klas is [minderjarige] rustig en doet hij wat hij moet doen, maar in de pauze komt hij helemaal los. Hij speelt in een grote groep op het schoolplein tikkertje of verstoppertje. Uit het recente verslag dat de docenten voor [minderjarige] hebben geschreven, dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgelezen, blijkt ook dat [minderjarige] zich positief heeft ontwikkeld.
De moeder heeft alle hulpverlening en aanwijzingen van de GI gerespecteerd en nageleefd. De moeder werkt al vijf jaar mee, maar nu is ze er klaar mee. De ondertoezichtstelling is niet meer nodig en het traject dat de GI wil inzetten bij het [centrum] ook niet. Dit zou zeer belastend zijn voor [minderjarige] .
3.5.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, kort gezegd, het volgende aan.
De GI ziet dat er sprake is van een positieve ontwikkeling, maar dit is nog broos en pril. [minderjarige] heeft nu contact met de vader, maar de GI heeft er twijfels over of dit doorgezet wordt als er geen ondertoezichtstelling is. De ondertoezichtstelling moet blijven. De moeder komt niet in beweging en weigert nog steeds het gesprek met de GI aan te gaan. De moeder heeft niet meegewerkt aan de uithuisplaatsing van [minderjarige] , die verzocht was door de GI om [minderjarige] te observeren en te onderzoeken of en zo ja welke hulp of behandeling voor hem nodig is. De uithuisplaatsing zou dan onder dwang uitgevoerd moeten worden. De GI heeft er daarom van afgezien; dit zou [minderjarige] meer schade berokkenen dan goed doen. De GI heeft derhalve gekozen voor een ambulant traject bij [centrum] . De moeder werkt nog steeds niet mee, ook niet nadat de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. Dat is jammer, want het traject bij het [centrum] had in mei jl. al gestart kunnen zijn. Het traject start met een observatieperiode die twee à drie maanden duurt: [minderjarige] zou dan drie middagen per week na school ter observatie naar het [centrum] in [plaats] gaan zodat beoordeeld kan worden of er sprake is van kindeigen problematiek. Tegelijkertijd wil de GI de relatie tussen de moeder en [minderjarige] laten observeren en de signalen van emotionele onveiligheid onderzoeken. De schriftelijke aanwijzing is nu ter beoordeling van de rechtbank voorgelegd.
De actuele informatie van de school geeft reden tot zorg: [minderjarige] kan weinig tot geen emoties waarnemen, hij kan geen oplossingen bedenken, speelt vaak alleen, neemt niet uit zichzelf deel aan groepsactiviteiten, werkt niet samen met andere leerlingen en tijdens de kringgesprekken is hij afwezig/dromerig. De school maakt zich zorgen, ook over het lage zelfbeeld van [minderjarige] . Deze informatie heeft de school met het oog op deze mondelinge behandeling in hoger beroep aan de GI verstrekt en is van recente datum.
[minderjarige] heeft in het hele jaar maar twee of drie keer contact met de vader gehad. [minderjarige] neemt de leiding in deze contacten en hij gaat terug naar huis als hij daar zin in heeft; soms blijft hij maar een kwartier.
Het hof overweegt het volgende.

De machtiging tot uithuisplaatsing
3.6.1.
De moeder is ook in hoger beroep gekomen tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Nu deze machtiging echter niet ten uitvoer is gelegd, de GI het verzoek voor de resterende duur heeft ingetrokken en de rechtbank bovendien het aangehouden deel van het verzoek bij beschikking van 4 juni 2020 heeft afgewezen, is er geen sprake meer van een geldige ten uitvoer te leggen machtiging uithuisplaatsing. Het hof is van oordeel dat de moeder daarom geen belang meer heeft bij een beoordeling van het inmiddels ingetrokken verzoek machtiging uithuisplaatsing.
Het hof zal het hoger beroep van de moeder in zoverre afwijzen.

De verlenging van de ondertoezichtstelling
3.6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.3.
De tienjarige [minderjarige] heeft ruimte nodig om te experimenteren en zichzelf, andere kinderen en de wereld om hem heen, te ontdekken. Het hof heeft grote zorgen over de wijze waarop de moeder met [minderjarige] omgaat. De moeder houdt veel van [minderjarige] , maar zij is niet in staat gebleken om [minderjarige] de vrijheid te geven die past bij de verschillende ontwikkelingsfases die hij in zijn kindertijd heeft doorgemaakt en nu nog doormaakt. De moeder is erg beschermend naar [minderjarige] toe en dit heeft een belemmering veroorzaakt in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. [minderjarige] is voor zijn leeftijd niet zelfstandig genoeg, omgang met leeftijdsgenoten lukt hem niet en hij is heel onzeker. Meerdere signalen wijzen op een symbiotische relatie tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] groeit in een emotioneel onveilige omgeving op. Met name op school zijn de problemen zichtbaar en wordt het afwijkende gedrag van [minderjarige] duidelijk. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uiteengezet welke zorgen de school recent nog heeft geconstateerd. Gelet hierop acht het hof de verklaring die de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven over hoe goed het nu met [minderjarige] gaat op alle gebieden, weinig overtuigend.
De relatie tussen de vader en [minderjarige] baart het hof ook zorgen. Er is weliswaar contact nu, maar de frequentie is vrij laag en er zit nog geen regelmaat in. Het hof acht het bovendien verontrustend dat [minderjarige] de leiding lijkt te nemen en zelf bepaalt wanneer hij naar zijn vader gaat en hoe lang hij blijft. Dat vindt het hof niet passend voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Al met al heeft [minderjarige] in pedagogisch opzicht meer nodig dan de moeder hem momenteel kan bieden. De ernstige ontwikkelingsbedreiging die de ondertoezichtstelling rechtvaardigt, staat voor het hof vast.
3.6.4.
De GI heeft een duidelijk hulpverleningstraject uitgezet bij het [centrum] . Dit traject start met observatie van [minderjarige] op het [centrum] (onderzocht wordt of er sprake is van kindeigen problematiek) en observaties in de thuissituatie om te onderzoeken hoe de moeder en [minderjarige] met elkaar omgaan. Het hof acht voor de ontwikkeling van [minderjarige] van essentieel belang dat gevolg wordt gegeven aan dit traject. Dit geldt temeer nu de uithuisplaatsing, die onder meer diende om [minderjarige] te observeren, niet door is gegaan terwijl de zorgen over [minderjarige] onverminderd aanwezig zijn. Het [centrum] had in mei jl. de ruimte om met de moeder en [minderjarige] aan slag te gaan, maar door de weigerachtige houding van de moeder is hier nog steeds geen uitvoering aan gegeven. De schriftelijke aanwijzing die GI aan de moeder heeft gegeven, heeft haar niet op andere gedachten gebracht. De GI heeft de rechtbank daarom om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing verzocht. Dat verzoek werd ook behandeld op 13 juli 2020. De uitkomst hiervan was ten tijde van deze mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet bekend. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de moeder op deze wijze de ingezette en noodzakelijk geachte hulpverleningstrajecten blijft vertragen en belemmeren. De moeder is er namelijk heel duidelijk in, zo ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat zij dit absoluut niet wil. De moeder vindt deze hulp voor [minderjarige] niet nodig; zij heeft immers geen zorgen over [minderjarige] en zij vindt dat een dergelijk traject [minderjarige] teveel zou belasten. Het hof acht de moeder daarom niet in staat om binnen het vrijwillig kader voortvarend te werk te gaan wanneer het gaat om het daadwerkelijk afwenden van de geconstateerde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat hulp in het dwingende kader zonder meer noodzakelijk is om te waarborgen dat deze hulpverlening wordt ingezet en van de grond komt; binnen het vrijwillig kader ontbreekt immers iedere medewerking.
Dat de moeder wel een kindercoach voor [minderjarige] heeft ingeschakeld, maakt dit oordeel niet anders. De GI en de vader zijn hier niet in gekend, de kindercoach is geen gecontracteerde zorgaanbieder van de gemeente en de moeder staat niet toe dat de GI de hulp van de kindercoach toetst. Daardoor kan de GI niet beoordelen of dit de juiste hulp voor [minderjarige] is. Bovendien ziet het hof in de achterliggende jaren een patroon waarin de moeder alleen hulpverlening inschakelt voor [minderjarige] voor zover zij dit zelf kan organiseren en zij hier zelf het nut van inziet. Gebleken is dat deze hulpverlening onvoldoende passend en helpend voor [minderjarige] is geweest, zodat eigen regie van de moeder inmiddels een gepasseerd station is. De zorgen over [minderjarige] zijn zo ernstig dat er professionele hulp noodzakelijk is; hulp die wordt ingezet en gecoördineerd door de GI. De moeder moet de regie uit handen worden genomen zodat [minderjarige] de hulp krijgt die hij daadwerkelijk nodig heeft om de ontstane ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de ondertoezichtstelling betreft,
3.6.5.
Tot slot geeft het hof de moeder mee dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling
verplichtis om mee te werken met de GI en het hof hoopt dat er in de nabije toekomst een verbetering zal optreden in de samenwerking, nu [minderjarige] daar het meest gebaat bij zal zijn. Het hof wijst erop dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] nu weliswaar niet is doorgegaan, maar dat was niet omdat de GI geen zorgen meer had over hem. Van de GI verwacht het hof dat zij een pro actieve houding inneemt en voortvarend te werk gaat om de hulp voor [minderjarige] van de grond te krijgen, ook als dit betekent dat er mogelijk alsnog verderstrekkende maatregelen nodig blijken te zijn.
3.6.6.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ) is verlengd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.H. Schijven-Bours is op 6 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.