ECLI:NL:GHSHE:2020:2532

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
200.277.985_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeëindigende maatregel in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van twee minderjarigen, geboren in 2004 en 2007. De ouders, appellanten in deze zaak, hebben in eerste aanleg de beëindiging van hun ouderlijk gezag aangevochten, maar de rechtbank Limburg heeft op 7 februari 2020 geoordeeld dat het gezag van de ouders over de kinderen moest worden beëindigd, en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd benoemd. De ouders hebben in hun beroepschrift vijf grieven aangevoerd, waarin zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden van artikel 1:266 BW is voldaan en dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kinderen te dragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2020 zijn de ouders, de raad voor de kinderbescherming en de GI gehoord. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven, wat zij ook hebben gedaan. De ouders hebben aangegeven dat zij de situatie willen verbeteren, maar het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de escalaties van huiselijk geweld achter zich te laten. De GI heeft bevestigd dat er in het verleden meerdere incidenten van geweld zijn geweest en dat de kinderen hierdoor zijn geschaad in hun ontwikkeling.

Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en is van oordeel dat de omstandigheden zodanig uitzonderlijk zijn dat de gezagsbeëindigende maatregel gerechtvaardigd is. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de ouders in hun verzoeken afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 augustus 2020
Zaaknummer : 200.277.985/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/270210 / FA RK 19-3827
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder]en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.L.M. Schrouff,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
hierna: de GI (gecertificeerde instelling),
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 7 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2020, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. C.A. Offermans, waarnemend voor mr. Schrouff;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep, afzonderlijk van elkaar, een gesprek met de voorzitter gehad in het bijzijn van de griffier. De ouders, de raad en de GI waren hierbij niet aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 januari 2020, overgelegd door mr. Schrouff bij V-formulier van 6 juli 2020;
  • de brief van de GI van 6 juli 2020, ingekomen ter griffie op 9 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn, voor zover hier van belang, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
Er was sprake van gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen.
De ouders hebben iedere veertien dagen in het weekend contact met de kinderen: het ene weekend met [minderjarige 1] en het andere weekend met [minderjarige 2] .
3.2.
Sinds 25 mei 2018 staan de kinderen onder toezicht van de GI. De kinderen wonen sinds 19 maart 2018 niet meer thuis. Aanvankelijk was er sprake van een vrijwillige uithuisplaatsing op een crisisgroep en sinds 5 juni 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van kracht.
[minderjarige 1] is sedert 1 november 2018 gesloten geplaatst geweest, maar verblijft sinds mei 2020 op de open groep [groep] . Binnenkort start [minderjarige 1] met kamertraining.
[minderjarige 2] verblijft in het perspectiefbiedende gezinshuis bij de familie [familie] .
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank op verzoek van de raad het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over beide kinderen.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, hebben zij, kort samengevat, de volgende vijf grieven aangevoerd.
Grief 1:De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266 BW. De rust is wedergekeerd en de ouders hebben de oorzaak van de hevige escalaties aangepakt. De ouders zijn beter in staat met elkaar te communiceren. De laatste politiemelding dateert van juni 2019 en het Veiligheidshuis is sinds december 2019 niet langer betrokken. [minderjarige 1] zal vanwege haar eigen problematiek niet terug naar huis keren. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] is verstreken. Voor [minderjarige 2] is de aanvaardbare termijn ook nog niet verstreken.
De ouders hebben nu onbegeleid contact met de kinderen.
Grief 2:De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de ouders het door de raad geschetste patroon van escalaties en/of geweld niet hebben weten te doorbreken. In november 2019 zijn de ouders gestart met relatietherapie. De moeder heeft in 2019 een emotie- en agressieregulatietherapie met goed gevolg afgerond. De vader heeft tot en met januari 2020 individuele hulp van een psycholoog vanuit [kliniek] gekregen. Er wordt teveel gewicht toegekend aan de escalaties uit het verleden en aan de recentere escalaties. Deze escalaties hebben immers nooit in de weg gestaan aan de wijze waarop de ouders de kinderen hebben verzorgd.
Grief 3: De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder geen eigen c.q. geschikte woonruimte heeft en dat niet duidelijk zou zijn wanneer zij die zal krijgen. Moeder heeft urgentie en krijgt in juli 2020 een woning toegewezen.
Grief 4: De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder onvoldoende in staat is om tips en adviezen om te zetten naar verschillende situaties in de dagelijkse praktijk met haar kinderen. De moeder kan de zorg voor [minderjarige 1] , die regelmatig meerdere dagen onbegeleid bij de moeder verblijft, goed aan. Er is geen enkele aanleiding om tot het oordeel te komen dat dit voor [minderjarige 2] anders zou zijn.
Grief 5:De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven (family life) in de zin van artikel 8 EVRM. Er kan ook worden gekozen voor de minder verstrekkende maatregelen door bijvoorbeeld de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort samengevat, het volgende verweer gevoerd.
De ouders zijn niet in staat om elkaar los te laten; hun relatie staat altijd op de voorgrond en zij zijn altijd met elkaar bezig. Het lukt de ouders niet goed om vanuit de kinderen te denken en te handelen. Het is moeilijk voor de kinderen geweest om daarin op te groeien. Het spanningsveld is er nog steeds. De hulpverlening die vroeger was ingezet heeft onvoldoende effect gehad. Het vrijwillig kader is niet haalbaar. Dan zouden de ouders de hulp moeten accepteren en de lijn moeten uitzetten. Er zijn nu al discussies, die zijn er straks ook. Als de ouders de uithuisplaatsing zouden accepteren, is er ruimte voor groei. De ouders moeten accepteren dat ze geen opvoeders meer zijn, maar dat ze het nog wel gezellig kunnen hebben elkaar. Leuke contacten tussen de ouders en de kinderen is het maximaal haalbare.
3.6.
De GI heeft blijkens de overgelegde brief en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort samengevat, het volgende verweer gevoerd.
De beslissing van de rechtbank moet zo blijven. Het klopt dat er de laatste tijd geen politiemeldingen meer zijn geweest. Er is eerder wel tot drie keer toe een tijdelijk huisverbod geweest. Het meest recente incident dateert van ongeveer een jaar geleden waarbij de vader lichamelijk letsel (blauw oog) bij de moeder heeft toegebracht. In de recente overleggen met de ouders en hulpverleners blijft zichtbaar dat de vader een zeer kort lontje heeft, dreigend is naar de moeder en de GI en ook via social media uitspraken over moeder doet.
[minderjarige 1] geeft aan dat er nog steeds discussies tussen de ouders zijn, met name in de ochtenden. Zij vindt dit spannend en is wel eens bang dat er dan weer iets gebeurt. [minderjarige 2] zegt dat ze geen ruzies meer hoort tussen de ouders. [minderjarige 2] heeft het nu heel gezellig met haar vader. De ouders blijven bagatelliseren wat er in het verleden is gebeurd. Er was sprake van een spiraal van fors geweld binnen een patroon waarin de ouders wisselend bij elkaar waren en dan weer uit elkaar gingen. De kinderen zijn hierdoor geschaad in hun ontwikkeling. Met name het verleden met het huiselijk geweld tussen hun ouders, heeft grote
invloed gehad op de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen gaan hier anders mee om. [minderjarige 1] heeft zich nooit leren hechten en zij heeft geen vertrouwen in volwassenen. Ze wil aardig gevonden worden en maakt keuzes die achteraf niet altijd verstandig zijn. [minderjarige 1] heeft anderhalf jaar gesloten gezeten en dat is erg lang voor een kind van die leeftijd. [minderjarige 2] is introvert en piekert veel. Zij geeft aan: mijn ouders veranderen toch niet, ik zit op mijn plek in het huidige gezinshuis. Ze wordt onrustig als er beslissingen moeten worden genomen. [minderjarige 2] heeft de KIES-training gedaan en dat werkte goed. [minderjarige 2] durft nu beter te zeggen wat ze wil, al vindt ze het wel lastig dat de ouders een claim op haar leggen.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen waardering en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 BW is voldaan. Het hof stelt voorop dat de rechtbank een uitvoerige omschrijving heeft gegeven van de situatie zoals die gold tot aan de bestreden beschikking, de dynamiek tussen de ouders en de problematiek waarmee de kinderen kampen. De rechtbank heeft daarna uitgebreid gemotiveerd waarom is overgegaan tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof onderschrijft deze overwegingen en de gronden waarop de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd, volledig. In hetgeen door en namens de ouders in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen grond om thans anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de ouders in hoger beroep geen stellingen hebben ingenomen die zij nog niet eerder hebben ingenomen. De enkele stelling van de ouders dat de rechtbank een en ander ten onrechte heeft overwogen, leidt niet tot een ander oordeel van het hof.
Gelet op de recente ontwikkelingen, voegt het hof hier nog het volgende aan toe.
3.7.3.
Het hof heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. In deze gesprekken ziet het hof bevestigd dat de beslissing van de rechtbank juist is geweest. Beide kinderen hebben, afzonderlijk van elkaar, aan het hof verteld dat de ouders in het verleden vaak ruzie kregen als er beslissingen moesten worden genomen en zij vinden het allebei prettiger dat de gezinsvoogd mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] dat nu doet.
3.7.4.
Dat [minderjarige 1] niet zal terugkeren naar de ouders (ze verblijft nu op een open groep en gaat daarna kamertraining doen), brengt het hof niet op andere gedachten over de voor haar geldende aanvaardbare termijn. Het staat immers vast dat het perspectief van [minderjarige 1] in ieder geval niet meer bij de ouders ligt en dat het niet langer aan de ouders is om de verantwoordelijkheid te dragen voor haar verzorging en opvoeding.
3.7.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders recent zijn gestopt met relatietherapie en dat zij niet van plan zijn om dit weer op te pakken; de ouders vinden dit niet nodig, omdat zij, aldus de eigen stelling van ouders, genoeg handvatten hebben gekregen. Gezien de jarenlange vicieuze cirkel van huiselijk geweld, waarin het ook met periodes goed gaat, acht het hof dit bijzonder verontrustend. Het hof betrekt hierbij tevens de door de ouders overgelegde brief van 18 november 2019 van de behandelend psycholoog van de vader [psycholoog] , werkzaam bij Forensisch Psychiatrische Polikliniek [kliniek] (prod. 5 bij verweerschrift in eerste aanleg), waarin onder meer wordt aangegeven dat gewerkt wordt aan emotieregulatie, dat sprake is van paranoïde gedachten richting partner waarbij cannabisgebruik door vader een luxerende rol lijkt te hebben en dat er nog geen uitspraken kunnen worden gegeven over het resultaat van de systeemgesprekken met partner die op dat moment pas recent gestart waren. Nu de ouders uit eigen beweging met deze therapie gestopt zijn, staat geenszins vast dat de relatietherapie met positief resultaat is afgerond,
Het lijkt erop dat de vader zijn emoties nog steeds niet onder controle heeft. Het is de vader in ieder geval niet gelukt om zijn emoties tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep te beheersen, waar hij zich op verbaal agressieve en intimiderende wijze en in grove bewoordingen heeft uitgelaten richting mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] . Dat de vader zijn agressieproblematiek achter zich heeft gelaten, komt het hof daarom niet overtuigend voor. De vraag van het hof of de vader zich kan voorstellen wat voor impact dergelijk gedrag op de kinderen zou hebben, kon de vader niet beantwoorden.
Alles overziende is het hof er niet van overtuigd dat de ouders op dit moment in staat zijn escalaties te voorkomen en het huiselijk geweld achter zich te laten. Het risico dat de kinderen hier opnieuw aan worden blootgesteld acht het hof dan ook te groot.
3.7.6.
Anders dan de ouders tot slot stellen, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, aangezien de omstandigheden zodanig uitzonderlijk zijn dat hierdoor de gezagsbeëindigende maatregel wordt gerechtvaardigd en bovendien de maatregel een geoorloofd doel dient: bescherming van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het jaarlijks verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, acht het hof niet in het belang van de kinderen. Deze maatregelen zijn gericht op een thuisplaatsing en daarvan is geen sprake meer.
3.7.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en
E.H. Schijven-Bours is op 6 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.