ECLI:NL:GHSHE:2020:279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
200.235.236_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootouders om omgang met kleinkinderen afgewezen wegens strijd met belangen van de kinderen

In deze zaak hebben de grootouders een verzoek ingediend om omgang met hun kleinkinderen, nadat de rechtbank hun verzoek eerder niet-ontvankelijk had verklaard vanwege een gebrek aan nauwe persoonlijke betrekking. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 30 januari 2020 uitspraak gedaan. Het hof erkent dat er sprake is van 'family life' tussen de grootouders en de kleinkinderen, maar wijst het verzoek af. De reden hiervoor is dat de omgang met de grootouders in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen, gezien de ernstig verstoorde relatie tussen de moeder en de grootouders. De moeder heeft aangegeven dat de kinderen angstig zijn en dat omgang met de grootouders belastend zou zijn voor hen. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie niet is verbeterd sinds de eerdere beschikking en dat de moeder niet in staat is om de kinderen een positieve relatie met de grootouders te laten ervaren. De grootouders hebben weliswaar een nauwe persoonlijke betrekking aangetoond, maar de belangen van de kinderen wegen zwaarder. Het hof heeft daarom het hoger beroep van de grootouders afgewezen en de bestreden beschikking vernietigd, maar het verzoek tot omgang afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 januari 2020
Zaaknummer: 200.235.236/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/332536 FA RK 17-3538
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootmoeder]en
[de grootvader],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten (en ouders van de vader),
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. J.J.J. Jansen,
als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters,
en
-
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
hierna: de kinderen.

5.De beschikking van het hof van 25 juli 2019

Bij deze beschikking heeft het hof de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 24 oktober 2019 in afwachting van, kort gezegd, het verloop van het contact tussen de grootouders en de kinderen zoals nader omschreven in rechtsoverweging 3.5. van die beschikking.

6.Het verdere verloop van het geding

6.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van:
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen van 22 oktober 2019;
  • de brief van de advocaat van de grootouders met bijlagen van 23 oktober 2019;
  • de brief van Intervence, ingekomen ter griffie op 11 november 2019 waarin Intervence aangeeft de zaak op 25 juli 2018 te hebben afgesloten;
  • het V-formulier van de advocaat van de grootouders met bijlagen van 5 december 2019;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen van 16 december 2019;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder met één bijlagen van 18 december 2019.
6.2.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Hiervan is een verkort proces-verbaal opgemaakt. Het hof heeft de mondelinge behandeling voortgezet op 19 december 2019. Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
  • de grootouders, bijgestaan door mr. Janssen;
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Pieters;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
Wijziging verzoek
6.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 8 januari 2019, en zoals herhaald op de mondelinge behandeling van 19 december 2019, hebben de grootouders hun verzoeken in hoger beroep aangepast in die zin dat zij het hof niet langer verzoeken om een vaste omgangsregeling met de kinderen, maar om vaststelling van contactmomenten wanneer er iets speelt, bijvoorbeeld bij verjaardagen, feestdagen en vakanties. De grootouders verzoeken het hof te bepalen dat deze contactmomenten via de vader verlopen.

7.De verdere beoordeling

Standpunten in hoger beroep
7.1.
De grootouders voeren in hun appelschrift, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende aan:
De rechtbank heeft de grootouders ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek en hun verzoek niet inhoudelijk behandeld. De rechtbank is ten onrechte van oordeel dat de grootouders er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat naast het bestaan van een familierechtelijke verwantschap, sprake is van bijkomende omstandigheden die nodig zijn om nauwe persoonlijke betrekkingen tussen hen en hun kleinkinderen aan te tonen. De rechtbank baseert ten onrechte het ontbreken van die bijkomende omstandigheden op de stelling dat de door de grootouders gestelde contacten met de kleinkinderen slechts zijn te beschouwen als gebruikelijke contacten tussen grootouders en kleinkinderen en dat er sinds december 2016 geen contact met de kleinkinderen meer is geweest doordat hun relatie ernstig is verstoord. Tot december 2016 hadden de grootouders zeer intensief contact met de kinderen. Vanaf hun geboorte kwamen de kinderen dagelijks bij de grootouders en de grootouders hebben vaak opgepast. De grootouders hebben wel degelijk een aandeel gehad in de feitelijke verzorging van de kinderen zoals eten geven, wassen, naar bed brengen, spelen en het bijbrengen van normen en waarden.
7.2.
In haar verweerschrift voert de moeder, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende aan:
De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen door de grootouders in hun verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking is het bestaan van een familierechtelijke verwantschap tussen de verzoekers en het kind op zich niet voldoende. Er zullen bijzondere omstandigheden moeten worden aangevoerd die het bestaan van een dergelijke band aantonen. Daar zijn de grootouders niet in geslaagd. Er is geen sprake geweest van een frequent en structureel contact. Tot december 2016 was er normaal contact tussen de grootouders en de kinderen. Daarna hebben de kinderen de grootouders niet meer gezien. De kinderen zijn niet vanaf hun geboorte dagelijks bij de grootouders geweest. De keren dat de kinderen bij de grootouders waren zonder dat de ouders daarbij aanwezig waren , zijn op één hand te tellen. De moeder werkte toen niet en had geen oppas nodig. De grootouders hadden geen vaste en structurele oppasdag. De kinderen hebben nooit een weekend bij de grootouders geslapen.
Mocht het hof de grootouders wel ontvankelijk verklaren, dient de grootouders het recht op omgang met de kinderen te worden ontzegd. Vanwege de slechte verstandhouding tussen de moeder en de grootouders, is een omgangsregeling te belastend voor de kinderen. Omgang is in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
7.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 19 december 2019, kort gezegd, verklaard dat hij de kinderen het liefste zou meenemen naar zijn ouders, maar dat hij dat niet kan doen, omdat de moeder dat niet wil. De situatie is al jaren erg naar; de vader vindt dit heel erg.
7.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van 19 december 2019, kort gezegd, verklaard een groot afbreukrisico te zien in de relatie tussen de ouders als er wordt bepaald dat de contacten tussen de kinderen en de grootouders via de vader moeten verlopen. Dan ontstaat er in de relatie tussen de ouders een nieuw probleem en dat is een stap achteruit.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid van de grootouders
7.5.1.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
7.5.2.
Het hof dient vast te stellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en hun grootouders. De familierechtelijke verwantschapsrelatie is hiertoe niet voldoende; er dienen bijkomende omstandigheden naar voren te worden gebracht. Het hof is van oordeel, anders dan de rechtbank, dat de grootouders hierin zijn geslaagd. De grootouders hebben op basis van de stukken (zie ook de foto’s van hen met de kinderen) en het verklaarde tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep aannemelijk gemaakt dat zij met de kinderen vanaf hun geboorte – in ieder geval in de periode voorafgaand aan de relatiebreuk tussen de ouders – regelmatig een goed contact hebben gehad met de kinderen en dat zij zeer betrokken (geweest) zijn op de kinderen.
Weliswaar weerspreekt de moeder dat er sprake is van family life, maar gezien hetgeen over en weer is verklaard, acht het hof het voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van contacten tussen de grootouders en de kinderen die het normale contact tussen grootouders en een kleinkind te boven gaan. Op grond van het voorgaande en in het licht van het geldende internationaal recht en het daaruit voortvloeiende uitgangspunt dat een kind bij de identiteitsontwikkeling in beginsel belang heeft bij het opbouwen van banden met naaste familieleden, kan naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat sprake is van een dusdanige band tussen de grootouders en de kinderen dat die is aan te merken als ‘family life’. De enkele omstandigheid dat er geen omgang meer heeft plaatsgevonden, omdat de moeder dit niet langer toestaat, is niet voldoende om eenmaal bestaand family life te verbreken.
7.5.3.
Het hof is daarom van oordeel dat de grootouders kunnen worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a lid 1 BW. Op deze grond dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.
Inhoudelijke beoordeling
7.5.4.
Op grond van lid 2 van artikel 1:377a BW kan de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen.
7.5.5.
Sinds de vorige mondelinge behandeling bij het hof van 8 januari 2019 en de beschikking die het hof op 25 juli 2019 heeft gegeven, is het volgende voorgevallen:
  • op 31 augustus 2019 hebben de grootouders bij toeval de kinderen in de auto aangetroffen op een parkeerterrein terwijl de vader op dat moment in de nabijgelegen supermarkt was. De visies van de grootouders en de moeder over hoe dit contactmoment is verlopen, staan tegenover elkaar. Volgens de grootouders was het voor iedereen een leuk en warm weerzien. De moeder is echter van mening dat dit een traumatische ervaring voor de kinderen is geweest en dat zij nog steeds angstig zijn. De moeder heeft de politie benaderd naar aanleiding van dit contactmoment;
  • op 2 september 2019 heeft er een gesprek tussen de grootouders en de moeder plaatsgevonden in het bijzijn van twee hulpverlenende instanties: [instantie 1] voor de moeder en [instantie 2] voor de grootouders. Dit gesprek is voortijdig beëindigd. De moeder heeft zich tijdens dit gesprek verbaal en non-verbaal agressief uitgelaten richting de grootouders en medewerkers van [instantie 2] ;
  • op 12 september 2019 heeft het begeleide contactmoment tussen de grootouders en de kinderen plaats gevonden. De kinderen zijn erg kort binnen geweest, liepen uit zichzelf de ruimte uit en zijn vrijwel direct daarna vertrokken met de moeder.
7.5.6.
Het hof constateert dat de relatie tussen de moeder en de grootouders al geruime tijd ernstig is verstoord. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat de situatie na de bestreden beschikking niet is verbeterd. Waar het hof tijdens de mondelinge behandeling in januari 2019 nog mogelijkheden zag voor een verbetering van de verstandhouding tussen de moeder en de grootouders, is dat in dit stadium niet meer realistisch. Het hof stelt vast dat alle volwassenen een aandeel hebben (gehad) in het ontstaan van de situatie zoals die nu is. De moeder heeft gedrag laten zien dat fatsoensnormen te buiten gaat. De grootvader blijft – in reactie daarop – de moeder keer op keer diskwalificeren. De weerstand aan de zijde van de moeder tegen omgang tussen de kinderen en de grootouders blijkt zo groot dat de moeder op dit moment niet in staat is dergelijke contacten, in welke vorm dan ook, te ondersteunen. Door wat er is voorgevallen, is het voor de moeder kennelijk op dit moment niet mogelijk het verleden een zodanige plek te geven dat zij kan inzien dat haar kinderen de grootouders anders kunnen zien dan zij zelf. Daarnaast is gebleken dat het evenwicht dat tussen de ouders bestaat fragiel is. De vader gunt de kinderen en de grootouders contact, maar acht zich vanwege zijn fragiele relatie met de moeder niet de aangewezen persoon om dat contact te forceren. Het hof heeft begrip voor zijn positie. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen dat de grootouders van hun zoon verwachten dat hij, tegen de wil van de moeder in, onder de gegeven omstandigheden, een vorm van omgang gaat begeleiden. Zolang de familieverhoudingen op deze wijze in stand blijven, acht het hof omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de grootouders in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ook indien de omgang via de vader zou verlopen. Zij lopen daardoor te veel risico het contact met een van de ouders te verliezen.
7.5.7.
Dit betekent dat het hof het hoger beroep van de grootouders zal afwijzen vanwege strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
7.5.8.
Voor zover de grootouders hebben verzocht een raadsonderzoek te gelasten, wordt hieraan voorbij gegaan. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
verklaart de grootouders ontvankelijk in hun verzoek;
wijst het verzoek van de grootouders af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 30 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.