Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 september 2020
Zaaknummer: 200.272.813/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/351980 / FA RK 19-5139
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
,
advocaat: mr. R.A. Knopper.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
[minderjarige], (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, hierna te noemen: de raad.
1.Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 6 maart 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans haar dit verzoek te ontzeggen als ongegrond dan wel onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor deze zien op de grieven van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel;
-de vader, bijgestaan door mr. Knopper.
De raad is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 november 2019;
-de bijlagen, behorende bij de brief van de advocaat van de moeder d.d. 15 mei 2020;
-het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 juli 2020;
-het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 28 juli 2020.
2.4.1.
Het hof zal geen verdere kennis nemen van de inhoud van voornoemde brief van 15 mei 2020, nu gebleken is dat deze brief nieuwe grieven bevat, hetgeen op grond van de tweeconclusieregel niet is toegestaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van (nieuwe) feiten of omstandigheden die een uitzondering op de tweeconclusieregel rechtvaardigen.
3.De beoordeling
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar ’s-Hertogenbosch te verhuizen en [minderjarige] , indien voornoemde toestemming wordt verleend, in te schrijven bij Basisschool [basisschool] te ’s-Hertogenbosch, alsmede om de zorgregeling te wijzigen, afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft het advies van de raad niet meegewogen in haar beslissing, zodat de beschikking onvoldoende is gemotiveerd.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de moeder de noodzaak voor een verhuizing naar ’s-Hertogenbosch niet althans onvoldoende heeft aangetoond.
De rechtbank heeft bovendien ten onrechte overwogen dat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat. Het enkele feit dat partijen niet willen deelnemen aan mediation kan geen reden zijn om het verzoek van de vrouw af te wijzen.
De moeder wil graag met haar nieuwe partner gaan samenwonen. Haar partner heeft een woning in ’s-Hertogenbosch gekocht. Hij heeft voor ’s-Hertogenbosch gekozen, vanwege de ligging tussen Zaltbommel en [woonplaats vader] . De ex-partner van de partner van de moeder en zijn kinderen wonen immers in Zaltbommel en gaan daar naar school. De moeder heeft de verhuizing wel degelijk voorbereid. Ze heeft getracht om met de vader tot een oplossing te komen, maar dit is, ondanks dat er verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden niet gelukt.
[minderjarige] verblijft nu afwisselend in [woonplaats moeder] , [woonplaats vader] en ’s-Hertogenbosch, hetgeen op de lange termijn geen ideale situatie is. In ’s-Hertogenbosch kan [minderjarige] in een groot huis wonen. Er is voor haar een eigen slaapkamer en zij is dol op de kinderen van de partner van de moeder.
Sinds de coronacrisis verblijven de moeder en [minderjarige] veelal in ’s-Hertogenbosch en [minderjarige] aardt daar steeds beter. In deze bijzondere periode is [minderjarige] tot woensdagochtend 11.00 uur naar de vader gegaan, omdat zij niet naar school ging.
De moeder zal sowieso moeten verhuizen, aangezien zij haar baan heeft verloren en de woning in [woonplaats moeder] te duur is geworden. Ook om die reden is de moeder veelal met [minderjarige] in
’s-Hertogenbosch. [minderjarige] heeft verder geen binding met [woonplaats moeder] , behalve dat zij daar naar school gaat. Van een sociale binding is geen sprake. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan heeft de moeder eerst twee jaar noodgedwongen op een vakantiepark verbleven. De woning in [woonplaats moeder] kon de moeder van de vader van haar ex-partner (de grootvader van [minderjarige] ) huren en geldt eveneens als een tussenoplossing. De moeder wil nu net als de vader een nieuw leven opbouwen.
’s-Hertogenbosch. [minderjarige] heeft verder geen binding met [woonplaats moeder] , behalve dat zij daar naar school gaat. Van een sociale binding is geen sprake. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan heeft de moeder eerst twee jaar noodgedwongen op een vakantiepark verbleven. De woning in [woonplaats moeder] kon de moeder van de vader van haar ex-partner (de grootvader van [minderjarige] ) huren en geldt eveneens als een tussenoplossing. De moeder wil nu net als de vader een nieuw leven opbouwen.
Zij wil bovendien aan haar carrière gaan werken, hetgeen bevorderd kan worden bij een verhuizing naar ’s-Hertogenbosch. Het kan niet van haar worden verlangd dat zij totdat [minderjarige] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt haar leven om het leven van de vader heen moet bouwen.
Voor [minderjarige] is het bovendien belangrijk dat haar moeder goed in haar vel zit.
De moeder stelt een zorgregeling (weekendregeling) voor waarbij de vader meer contact heeft met [minderjarige] dan in de huidige regeling. Op deze manier heeft [minderjarige] ook een betere balans in het weekend en hoeft zij op zaterdagavond niet meer extra vroeg naar bed om op zondagochtend naar de vader te gaan. In het weekend dat [minderjarige] niet bij de vader verblijft kan zij op een doordeweekse dag door de vader uit school worden gehaald en de dag erna worden teruggebracht. De moeder doet echter ook andere voorstellen. In die voorstellen hangt het ervan af in hoeverre de vader bereid is om een deel van de extra reistijd voor zijn rekening te nemen. De moeder is bereid om de vader hierin wel tegemoet komen. Zij stelt verder voor om de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte stelt de moeder dat de rechtbank het advies van de raad niet heeft meegenomen in haar beslissing. De moeder heeft daarbij nagelaten te vermelden dat de raad niet enkel heeft aangegeven dat [minderjarige] in staat is met veranderingen om te gaan, maar ook dat het zorgelijk is als [minderjarige] haar vader minder kan zien. De rechtbank heeft dit zwaarder laten wegen in haar beslissing.
De vader heeft toen de ouders uit elkaar gingen er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat de moeder een nieuwe start kon maken. De vader betwist dat de moeder geen carrière heeft kunnen maken. Zij heeft voor diverse horecabedrijven gewerkt en zij is bezig geweest met een eigen bedrijf. Verder betwist de vader dat er voor [minderjarige] en de moeder geen sociaal netwerk is in [woonplaats moeder] . De ouders van de moeder wonen in Bakel, net als de vader van de vader. Uit niets blijkt verder dat de moeder geen baan in [woonplaats moeder] kan vinden.
Verder heeft de moeder nog steeds niet aangetoond dat er een noodzaak is om te verhuizen. De moeder voert geen objectieve reden aan. De partner van de moeder had het koopcontract voor de woning in ’s-Hertogenbosch al getekend voordat er plannen waren om met de moeder te gaan samenwonen. Er heeft geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de ouders ten aanzien van het voornemen van de moeder om te verhuizen.
Voor zover de moeder stelt dat zij allerlei oplossingen heeft aangedragen, heeft de vader dit eveneens gedaan.
Vanaf de eerste dag dat de ouders uit elkaar zijn heeft de vader aangegeven dat hij een co-ouderschap wenst. [minderjarige] maakt óók deel uit van het gezin van de vader en diens vrouw. [minderjarige] is ook dol op de vrouw van de vader. De vader wil een betrokken vader zijn. Dit kan niet in de regeling die de moeder voorstelt. De vader wil graag met de moeder meedenken, maar hij is gebonden aan zijn werkzaamheden, waardoor hij slechts een beperkte mate van flexibiliteit heeft. Hij kan bijvoorbeeld een half uur eerder of later beginnen, maar hij dient met name op vrijdag en zaterdag op zijn werk aanwezig te zijn. Op grond hiervan zijn partijen de huidige regeling overeengekomen en is er al vier jaar lang een vaste structuur voor [minderjarige] .
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn de ouders doorverwezen naar een mediator. Het mediationtraject is echter niet geslaagd, zodat het hof alsnog zal beslissen op het verzoek van de moeder.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om de volgende omstandigheden: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de ander ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.6.3.
Het hof stelt voorop dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat [minderjarige] zowel met de moeder als met de vader een goede band heeft en dat de ouders in staat zijn gebleken om de zorgregeling, die zij met elkaar zijn overeengekomen, goed uit te voeren.
Verder constateert het hof dat de vader een nieuwe start heeft kunnen maken met zijn huidige vrouw en dat hij met haar een gezin vormt, waarvan [minderjarige] een belangrijk onderdeel uitmaakt.
Daar staat tegenover dat de moeder, die de afgelopen jaren haar leven met name rondom [minderjarige] heeft ingericht, ook een diepe wens koestert om een nieuwe start te maken, waarbij ze kan gaan samenwonen met de man, met wie zij al circa tweeënhalf jaar een relatie heeft en waarbij zij zich meer kan gaan focussen op haar carrière. Als aan de moeder toestemming wordt verleend om met [minderjarige] naar ’s-Hertogenbosch te mogen verhuizen, zou dit haar leven verrijken en derhalve haar welzijn ten goede komen, temeer nu zij heeft verklaard dat zij onvoldoende binding met haar huidige woonplaats, [woonplaats moeder] , heeft. Daar komt inmiddels nog bij dat de moeder haar baan kwijt is geraakt, waardoor haar woonsituatie in [woonplaats moeder] in gevaar dreigt te komen.
De partner van de moeder heeft vorig jaar een woning in ’s-Hertogenbosch gekocht. De moeder heeft voldoende onderbouwd gesteld dat het vanwege de zorgregeling die er ten aanzien van de kinderen van haar partner loopt, geen optie voor de partner van de moeder is om naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Verder is niet betwist dat [minderjarige] graag in ’s-Hertogenbosch verblijft en zij inmiddels ook een goede band met de partner van de moeder en diens kinderen heeft.
De vader wil graag een betrokken vader zijn en blijven. Het is een zwaarwegend belang dat de vader en [minderjarige] een goed contact met elkaar hebben en dat dit zo kan blijven ook na een verhuizing van de moeder. Het hof zal dan ook de wekelijkse contacten die de vader met [minderjarige] heeft, in stand laten (met een uitbreiding van de vakantieregeling) zoals hierna wordt overwogen, waarmee aan dit bezwaar van de vader zo veel mogelijk tegemoet wordt gekomen.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij het weigeren van de gevraagde vervangende toestemming. Dat de vader de wens heeft om een co-ouderschapsregeling te hebben, kan hier niet aan af doen.
3.6.4.
Het hof zal de moeder derhalve vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] naar
’s-Hertogenbosch te verhuizen en [minderjarige] aldaar in te schrijven op basisschool [basisschool] .
’s-Hertogenbosch te verhuizen en [minderjarige] aldaar in te schrijven op basisschool [basisschool] .
Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om haar in [woonplaats moeder] op school te laten, omdat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij met vriendinnetjes en vriendjes kan afspreken, hetgeen praktisch gezien niet mogelijk is als zij niet meer in [woonplaats moeder] woont.
3.6.5.
Het hof zal het primaire verzoek van de moeder om een (tweewekelijkse) weekendregeling vast te stellen echter afwijzen, aangezien de rol van de vader hierdoor teveel zal worden beperkt en een dergelijke regeling niet goed aansluit bij zijn werktijden. Het hof acht een dergelijke regeling bovendien in strijd met het belang van [minderjarige] , die recht heeft op een volwaardig contact met beide ouders.
Daarbij neemt het hof in het kader van de verleende toestemming verder in overweging dat de moeder de vader verschillende alternatieven heeft aangedragen in het kader van de zorgregeling, zodat de vader er in de contacten met [minderjarige] niet op achteruit hoeft te gaan.
Het hof zal, mede gelet op de voorstellen die de moeder heeft gedaan, bepalen dat de huidige zorgregeling in stand blijft met dien verstande dat hieraan wordt toegevoegd dat alle vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld. Hierdoor kan [minderjarige] zowel met de moeder als met de vader tijd in het weekend doorbrengen, zoals nu ook reeds het geval is.
Weliswaar brengt deze regeling met zich mee dat [minderjarige] op maandag twee keer en op dinsdagochtend één keer een langere reistijd zal hebben van de vader naar school en vice versa, maar hierdoor kan de vader zijn vaderrol behouden en kan de vader contact onderhouden met de nieuwe school, zodat aan zijn voornaamste bezwaren tegen de verhuizing tegemoet wordt gekomen. Bovendien kan de vader vanwege de verdeling van de vakanties en feestdagen meer tijd met zijn dochter doorbrengen en wordt hij in zoverre ruimschoots gecompenseerd.
Gelet op de extra belasting qua reistijd naar school voor de man en gelet op het aanbod van de moeder om de vader in de extra reistijd tegemoet te komen, zal het hof ten slotte bepalen dat de moeder op maandagmiddag [minderjarige]
rechtstreeksvanuit school naar de vader dient te brengen.
rechtstreeksvanuit school naar de vader dient te brengen.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als volgt.
4.De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
24 december 2019;
24 december 2019;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de moeder alsnog vervangende toestemming om met [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , naar ’s-Hertogenbosch te verhuizen en haar in te schrijven bij Basisschool [basisschool] te ’s-Hertogenbosch;
[geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , naar ’s-Hertogenbosch te verhuizen en haar in te schrijven bij Basisschool [basisschool] te ’s-Hertogenbosch;
stelt daarbij, onder wijziging van het ouderschapsplan, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast, waarbij [minderjarige] iedere zondag vanaf 10.00 uur tot dinsdagochtend naar school bij de vader verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] op zondag naar de vader zal brengen en waarbij de moeder [minderjarige] op maandagmiddag na school rechtstreeks vanuit school naar de vader zal brengen en waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 10 september 2020 door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 10 september 2020 door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.