ECLI:NL:GHSHE:2020:3026

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.278.719_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader van een minderjarige, geboren in 2017, tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 april 2020. De vader verzoekt het hof om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn dochter, die sinds 12 april 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI), te vernietigen. De GI had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen van 12 april 2020 tot 12 april 2021. De vader stelt dat hij aanzienlijke verbeteringen heeft aangebracht in zijn thuissituatie en dat er geen sprake is van ontwikkelingsbedreigingen voor zijn dochter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2020 zijn zowel de vader als de GI en de moeder gehoord. De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de basisveiligheid en de opvoedsituatie van de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige nog steeds actueel zijn. Het hof heeft de GI verzocht om een concreet plan op te stellen met doelen waaraan de ouders moeten voldoen voor een eventuele terugplaatsing van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 1 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 oktober 2020
Zaaknummer : 200.278.719/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/355709 / JE RK 20-282
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
tevens handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling en/of GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2020, heeft de vader (althans zo begrijpt het hof ) het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betreft, en het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] , met ingang van 12 april 2020 tot 12 april 2021, alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juni 2020, heeft de GI het hof verzocht om het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Putmans-de Kok;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder.
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 14 juli 2020, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de GI d.d. 10 juli 2020.
2.5.
Met toestemming van het hof is na de mondelinge behandeling ingekomen een brief van de GI van 21 augustus 2020 waarin - op verzoek van het hof - een concreet plan is uitgewerkt met daarin genoemd de doelen die de ouders dienen te behalen om [minderjarige] weer thuis te laten wonen. De advocaat van de vader heeft hier in zijn brief van 28 augustus 2020 op gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 april 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Zij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 4 februari 2020 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs. Zij verblijft sedert 23 maart 2020 in een pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 12 april 2021 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om haar - met ingang van 12 april 2020 tot uiterlijk 12 april 2021 - uit huis te plaatsen bij een pleegouder.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er niet de overtuiging is dat de bedoelde noodzakelijke veranderingen inmiddels zijn aangebracht in de thuissituatie van [minderjarige] en dat de ouders nog altijd onvoldoende mogelijkheden hebben om zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
Daartoe voert de vader aan dat hij reeds - vanaf het moment dat er is aangegeven dat er verandering diende te komen - daar werk van heeft gemaakt. Het huis is opgeruimd en opgeknapt. De ouders hebben hun relatie hersteld en de moeder woont weer bij de vader in huis en staat op zijn adres ingeschreven. Eén keer per week komt er vanuit [organisatie] een hulp in de huishouding die de ouders bijstaat.
Ook heeft de vader zich aangemeld bij psychologenpraktijk [psychologenpraktijk] . De vader staat daar nu op een wachtlijst. Verder heeft de vader zijn financiële zaken op orde, houdt hij een goed dag- en nachtritme. Hij heeft [minderjarige] ingeschreven bij de huisarts en zij is verzekerd.
De vader en de moeder hebben derhalve stabiliteit en structuur in hun eigen leven en woonomgeving aangebracht.
Gelet op het feit dat de vader grote stappen heeft gezet en verbeteringen heeft laten zien in een korte periode heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de komende tijd moet worden onderzocht of de vader in staat is onder andere de basale verzorging, veiligheid, emotionele warmte en voorspelbaarheid aan [minderjarige] te bieden en om regels en grenzen te stellen. De vader stelt dat er op grond van het voorgaande geen sprake is van ontwikkelingsbedreigingen. Enkel een nog af te nemen onderzoek kan niet leiden tot een uithuisplaatsing.
Daarbij speelt het een rol dat er door de GI nog geen doelen zijn bepaald en het voor de vader niet duidelijk is wat er van hem wordt verwacht nu hij zich aan de afspraken heeft gehouden.
Mede gelet op het voorgaande is de vader het niet eens met de overweging van de rechtbank dat [minderjarige] in haar thuissituatie onvoldoende rust, veiligheid en stabiliteit wordt geboden. De vader accepteert immers de hulpverlening en de genomen stappen. De aangebrachte verbetering hebben tot een verbetering geleid; [minderjarige] zit goed in haar vel en heeft grote stappen gemaakt in haar ontwikkeling.
De vader concludeert dat er op dit moment een basisveiligheid aanwezig is voor [minderjarige] en er voldoende mogelijkheden zijn voor de vader (en de moeder) om zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De vader neemt nu, sedert de uithuisplaatsing, ook een verandering ten negatieve bij [minderjarige] waar. Zij is minder spontaan.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat er thans nog steeds sprake is van een gebrek aan basisveiligheid, verwaarlozing en het ontbreken van probleeminzicht bij de ouders.
De uithuisplaatsing is volgens de GI noodzakelijk in het kader van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Zij krijgt door de uithuisplaatsing de emotionele veiligheid, duidelijkheid en structuur die zij nodig heeft.
Er zijn al geruime tijd zorgen ten aanzien van het gebrek aan basisveiligheid voor [minderjarige] , verwaarlozing en het ontbreken van probleeminzicht bij de ouders. De ouders zijn van goede wil, maar zij worden te veel in beslag genomen door hun persoonlijke problematiek. Sinds de beschikkingen van 12 april 2019, 28 augustus 2019 en 2 april 2020 hebben de ouders de forse zorgen slechts voor een deel kunnen wegnemen. Er bestaan nog grote zorgen over hun leerbaarheid, met name in pedagogisch opzicht. De noodzakelijke veranderingen op cruciale vlakken blijven uit.
Het is dan ook van belang dat de ouders ondersteund blijven door het netwerk en de ingezette hulpverlening om te komen tot een eigen ontwikkeling en van daaruit stabiliteit te krijgen in hun leven en hun woonomgeving. Daarbij dienen zij de belangen van [minderjarige] leidend te laten zijn in hun keuzes en handelen.
Er dient daarbij zicht te komen op de persoonlijke problematiek van de ouders zodat er gerichte hulpverlening kan worden ingezet om te komen tot structurele veranderingen.
Van de ouders wordt verwacht dat zij een balans vinden in hun draaglast en draagkracht, hun leefomgeving fysiek veilig en schoon houden en structuur en stabiliteit in hun eigen leven aanbrengen. Op het moment dat deze veranderingen zijn aangebracht zal de GI met de ouders onderzoeken of zij in staat zijn om de basale verzorging, regels en grenzen en voorspelbaarheid aan [minderjarige] bieden om haar op te laten groeien in de thuissituatie.
Hoewel de GI erkent dat de ouders stappen hebben gezet in het aanpassen van de leefomgeving van [minderjarige] , is gebleken dat de ouders middels kleine stappen en aansturing van derden tot deze veranderingen komen en deze niet weten vast te houden op het moment dat de aansturing ontbreekt. De ouders kunnen de basisveiligheid niet bieden zonder aansturing van derden. Zij zijn niet consequent in hun handelen en op momenten van stress neemt de verwaarlozing van de fysieke omgeving en het huishouden toe.
Vanuit Bijzonder Jeugdwerk is er een extra persoon aangesteld om in samenwerking te treden met de ouders. Eén hulpverlener richt zich op de opvoedvraagstukken en de ander gaat aan de slag met praktische zaken (financiën, inschrijving moeder op het adres van de vader, aanmelding [psychologenpraktijk] ). Zonder deze extra begeleiding is er geen sprake van een omgeving waarin [minderjarige] veilig kan opgroeien.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.8.4.
Het hof overweegt voorts het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling volgt dat de ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] nog steeds actueel zijn.
Dit kwam ook naar voren in de periode medio maart 2020 tot juni 2020, in welke periode de ouders onder veel stress en spanning stonden. Zij hebben veel verdriet ervaren toen zij, als gevolg de maatregelen rondom het corona-virus, [minderjarige] niet fysiek konden zien en alleen via beeldbellen contact met haar konden houden. De ouders zijn in deze periode veel ziek geweest. Omdat er ook vanaf maart 2020 in verband met corona geen contactmomenten meer zijn geweest met Bijzonder Jeugdwerk, zijn de zorgen over het welzijn van de ouders en de beschikbaarheid voor [minderjarige] gebleven.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het van groot belang is dat het voor de vader (en de moeder) duidelijk wordt wat er nodig is voor een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] .
Het hof heeft de GI ter zitting voorgehouden dat een voor ouders begrijpelijk en duidelijk kader van voorwaarden waaraan zij dienen te voldoen, en hoe dit zal worden gevolgd door de GI, ontbrak. Naar aanleiding daarvan heeft de GI, op verzoek van het hof, na de mondelinge behandeling een concreet plan overgelegd met daarin uitgewerkt de doelen waaraan door de ouders dient te worden voldaan voor een terugplaatsing van [minderjarige] . Het hof acht dit plan van de GI duidelijk en voldoende concreet, waarbij bovendien verschillende evaluatiemomenten zijn vastgelegd. Het hof wijst de GI er echter op dat het voor de ouders van belang is dat per evaluatiemoment duidelijk dient te zijn aan welke doelen de ouders inmiddels voldoen en waar bijstelling nog nodig is.
Het hof hecht er verder waarde aan dat de GI voortvarend aan de slag gaat met de ouders om de doelen van dit plan te verwezenlijken. Daarbij ligt het op de weg van de GI om actief de regie te voeren tot het uitbreiden van de contactmomenten en zodoende toetsbaar maken van de gestelde doelen..
Daarnaast acht het hof het ook van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de pedagogische vaardigheden van de ouders en hun persoonlijke problematiek. Ten aanzien van het aanvragen het persoonlijkheidsonderzoek verwacht het hof van de GI een begeleidende en waar nodig ondersteunende rol. Temeer nu het duidelijk is dat de vader inmiddels is aangemeld bij [psychologenpraktijk] maar hij nog geen zicht heeft op welke termijn er een onderzoek kan starten.
3.9.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 april 2020, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , bij een pleegouder met ingang van 12 april 2020 tot uiterlijk 12 april 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is op 1 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.