ECLI:NL:GHSHE:2020:3035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
20-001530-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake meerdere strafzaken met betrekking tot mishandeling, belediging en wederrechtelijk binnendringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 2 mei 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in Vught, was in eerste aanleg schuldig verklaard aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, belediging van politieagenten en wederrechtelijk binnendringen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, terwijl de verdediging verzocht om vrijspraak van alle feiten.

Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft de verweren van de verdachte verworpen, onder andere omdat de verklaringen van getuigen en aangevers in essentie overeenstemden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een korte periode schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, ondanks eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, maar deze niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001530-19
Uitspraak : 8 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 2 mei 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-092422-18, 01-143289-18 en 01-266283-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 01-046479-17 en 01-230939-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Verdachte is bij genoemd vonnis schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel voor:
  • het in een besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, gepleegd op 21 april 2018 (parketnummer 01-092422-18 feit 1),
  • eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd op 21 april 2018 (parketnummer 01-092422-18 feit 2),
  • mishandeling gepleegd op 16 februari 2018 (parketnummer 01-143289-18) en
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, gepleegd op 1 augustus 2018 (parketnummer 01-266283-18).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door de verdediging is verzocht om verdachte van alle feiten vrij te spreken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing omtrent de strafoplegging.
Voorts verbetert het hof het vonnis in die zin dat:
  • op pagina 4 in voetnoot 7 van de bewijsmiddelen in het daar aangehaalde proces-verbaal van bevindingen (in de aanhef) wordt vermeld dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hoofdagenten van politie zijn;
  • op pagina 5, derde regel, het parketnummer 01-266283-16 wordt gelezen als
  • op pagina 5 in voetnoot 9 de datum 2 augustus 2018 wordt gelezen als 26 september 2018.
Verweren in hoger beroep
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 01-143289-18
De verklaringen van aangever [aangever 1] en getuige [getuige 1] zijn tegenstrijdig. [getuige 1] zegt dat [aangever 1] op de grond is beland en [aangever 1] spreekt daar niet over. Voorts past het letsel niet bij de vermeende mishandeling, namelijk een klap tegen het hoofd.
Ten aanzien van parketnummer 01-092422-18 feit 1
Er is op 15 april 2018 onterecht een winkelverbod afgegeven.
Ten aanzien van parketnummer 01-266283-18
De waarnemingen van verbalisant [verbalisant 3] zijn onbetrouwbaar, aangezien aangever [aangever 2] verklaart dat hij op de camerabeelden niet kan zien dat verdachte de spiegel eraf trapt, omdat er een plantenbak voor staat. Bovendien is er geen bewijs dat de spiegel van de auto af is.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof worden al deze verweren verworpen door de bewijsmiddelen dan wel doen zij aan die bewijsmiddelen geen afbreuk.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01-143289-18 overweegt het hof nog dat de verklaringen van de aangever en de getuige in de kern overeenstemmen, in het bijzonder over de plaats van handeling, de omstandigheden waaronder de mishandeling plaatsvond alsmede het letsel bij aangever. Het feit dat aangever [aangever 1] niet heeft verklaard dat hij op de grond is beland, betekent niet dat dat feitelijk niet is gebeurd zoals de getuige heeft waargenomen, maar slechts dat aangever daarover niet heeft verklaard.
Het hof merkt ten aanzien van de camerabeelden in de zaak met parketnummer 01-266283-18 nog op dat aangever [aangever 2] de camerabeelden van café [naam café] heeft bekeken terwijl verbalisant [verbalisant 3] de camerabeelden heeft bekeken die vastgelegd waren door de Regionale Toezicht Ruimte.
De verweren worden verworpen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich in een half jaar tijd schuldig gemaakt aan het negeren van een winkelverbod en vervolgens beledigen van politieagenten die hem daarvoor aanhielden, het mishandelen van een medewerker van een opvangstichting en het trappen van een spiegel van een auto. Dit zijn hinderlijke feiten die overlast en schade veroorzaken en aantonen dat verdachte geen respect heeft voor het openbaar gezag. Bovendien blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 mei 2020 dat verdachte voorafgaande aan deze feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het onbruikbaar maken van andermans goed, huisvredebreuk, meerdere beledigingen van ambtenaren in functie en mishandeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Bij zijn vordering heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met zijn vordering in de zaak met parketnummer 20-001543-19 (welke zaak tegelijk met de onderhavige zaak op zitting is behandeld), te weten het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Het hof heeft vandaag weliswaar in de zaak met parketnummer 20-001543-19 aan verdachte een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd, maar met aftrek van voorarrest, wat betekent dat na het onherroepelijk worden van die uitspraak verdachte vrij zal komen; als geen cassatie wordt ingesteld zal dat begin augustus 2020 zijn. Mede gelet daarop is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel zoals door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht het gelet op al het voorgaande passend en geboden dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarmee het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking wil brengen en anderzijds wil trachten verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 138, 266, 267, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 8 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.