ECLI:NL:GHSHE:2020:3062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.970_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had eerder op 7 juli 2020 geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor hem geen schone lei kon worden verleend. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat [appellant] niet alle benodigde informatie tijdig heeft aangeleverd, ondanks herhaalde verzoeken van zijn bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2020 werd [appellant] telefonisch gehoord, omdat hij vanwege gezondheidsklachten niet in persoon kon verschijnen. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van eerdere processtukken en de verklaringen van de bewindvoerder, die bevestigden dat [appellant] nieuwe schulden had laten ontstaan en niet adequaat had gereageerd op verzoeken om informatie. Het hof concludeert dat [appellant] structureel tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat er geen aanleiding is om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en beëindigt de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 1 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.970/01
Zaaknummer eerste aanleg : [zaaknummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F.S. van Steenbergen te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2020, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat aan hem alsnog, al dan niet na een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, een schone lei kan worden toegekend waarbij tijdens een (eventuele) verlenging van de looptijd de afdrachtplicht is beperkt tot het maandelijks te betalen bewindvoerderssalaris zodat de afloscapaciteit voor het overige volledig kan worden aangewend voor inlossing van de aanwezige boedelachterstand en inlossing van de ontstane nieuwe schulden (primair),
althans de afdrachtplicht volledig te handhaven gedurende de verlenging (subsidiair).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellant] , mr. Van Steenbergen,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] had vanwege gezondheidsklachten het hof verzocht om per telecommunicatieverbinding (Skype) te worden gehoord. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd en hiertoe de nodige voorzieningen getroffen . Bij aanvang van de zitting bleek het vanwege technische problemen aan de zijde van [appellant] echter niet mogelijk om een adequate telecommunicatieverbinding via Skype tot stand te brengen door middel van de toegezonden toegangslink en codes. Hierop is - op voorstel van de advocaat van [appellant] - [appellant] telefonisch (middels het op luidsprekerstand gezette mobiele toestel van zijn advocaat) gehoord, waarbij [appellant] bij aanvang desgevraagd nadrukkelijk te kennen heeft gegeven alle ter zitting in persoon aanwezigen luid en duidelijk te kunnen verstaan en de zitting goed te kunnen volgen, terwijl [appellant] zelf voor alle aanwezigen ook goed te verstaan was.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 mei 2020;
- het indieningsformulier d.d. 9 september 2020 met als bijlage het procesdossier eerste aanleg;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 16 september 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 21 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 30 mei 2017 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. Schuldenaar is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Schuldenaar heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat de kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatieplicht en de afdrachtplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Bovendien zijn er nieuwe, hoge schulden ontstaan.
2.3.
Van schuldenaar wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, verwacht dat
niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of de rechter-
commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan schuldenaar weet of
behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de
schuldsaneringsregeling.
Deze spontane inlichtingenplicht is niet, althans in onvoldoende mate, nagekomen. Tijdens
de mondelinge behandeling van 14 mei 2020 heeft schuldenaar toezeggingen gedaan: hij
zou de ontbrekende (financiële) gegevens alsnog aanleveren en daarnaast zou hij kijken of
budgetbeheer of beschermingsbewind wellicht een optie voor hem zou zijn, omdat er
aanzienlijke nieuwe schulden zijn ontstaan. Uit het schriftelijke bericht van de bewind-
voerder van 23 juni 2020 kan echter worden geconcludeerd dat schuldenaar deze toezeg-
gingen niet is nagekomen. Belangrijke (financiële) gegevens ontbreken nog steeds en dit
inmiddels van schuldenaar bekende gedragspatroon heeft zich opnieuw gemanifesteerd. Uit
het bericht van de bewindvoerder blijkt dat schuldenaar zich zou hebben gemeld bij een
beschermingsbewindvoerder, maar het geplande kennismakingsgesprek werd vervolgens
door schuldenaar afgezegd vanwege zijn werk. Er werd een nieuwe afspraak ingepland maar
op deze afspraak is schuldenaar - zonder bericht - niet verschenen. Daarna werd van
schuldenaar niets meer vernomen. Ook de bewindvoerder en de advocaat van schuldenaar
krijgen geen contact meer met hem.
2.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er hoge nieuwe schulden zijn
ontstaan bij de Belastingdienst. Tijdens de terechtzitting van 14 mei 2020 werd de hoogte
van deze nieuwe schulden geschat op ongeveer € 4.348,00. Aangezien er geen daarop
betrekking hebbende financiële gegevens meer zijn aangeleverd, kan de precieze hoogte van
deze schulden momenteel niet door de bewindvoerder worden berekend. Wel heeft de
bewindvoerder uit de bankafschriften kunnen afleiden dat er geen betalingen meer aan de
Belastingdienst hebben plaatsgevonden.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] erkent dat hij niet alle informatie (tijdig) heeft aangeleverd. Er ontbreken
nog enkele specifieke documenten. Hij benadrukt dat hij lager opgeleid is en enige moeite heeft met het voeren van zijn administratie en het overzien van de consequenties van het
niet-nakomen van afspraken in de schuldsaneringsregeling. Hij is op dat vlak ook te passief geweest. Hij heeft de kop te lang ‘in het zand gestoken’ en biedt daarvoor nogmaals zijn
oprechte excuses aan de bewindvoerder aan.
De kracht van [appellant] ligt (in tegenstelling tot administratieve werkzaamheden) aantoonbaar veel meer in ‘hard (fysiek) werken’. Hij is hoofd servicemonteur en draait veel overuren. Zijn inkomen in april 2020 was € 1.951,58 bruto (netto, GHSHE), gebaseerd op 160,33 gewerkte uren in die maand. Al die gewerkte (over)uren hebben uiteindelijk geleid tot de terugvordering van toeslagen door de Belastingdienst. Dit betreft - en dat is algemeen bekend - een vrij
ondoorzichtig en ook een wat oneerlijk systeem. Als men net te veel verdient dan verliest men met terugwerkende kracht (volledig) het recht op toeslagen. Er ontstaat dan - na herberekening - een ‘nieuwe schuld’, waar de boedelachterstand vaak weer wijzigt in een lagere achterstand of zelfs een voorstand. Dit zijn communicerende vaten.
[appellant] kan terzake van het ontstaan van deze ‘nieuwe schulden’ slechts in mindere mate een verwijt worden gemaakt. Hard werken en overuren draaien is immers in beginsel juist zijn kerntaak als saniet. Zo is het hem ook altijd verteld door de rechter en de bewindvoerder. Die taak heeft [appellant] ook altijd serieus genomen. Hij is absoluut niet passief achterover gaan zitten, thuis op de bank.
Er is sprake van opgebouwde financiële reserves (inkomen uit werk) en afloscapaciteit. [appellant] wil dit en zijn toekomstige inkomen graag aanwenden voor het inlopen van de eventuele boedelachterstand en de nieuwe schulden bij de Belastingdienst. Hij heeft ook daadwerkelijk een betalingsregeling getroffen met de Belastingdienst.
[appellant] ziet in dat hij beter moet gaan communiceren richting de bewindvoerder. Ook is hij
vastberaden de nieuwe schulden en boedelachterstand in te lossen om zodoende zicht te houden op een schone lei. Hij hoopt die kans alsnog te krijgen via dit hoger beroep. Op grond van het voorgaande stelt [appellant] zich op het standpunt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank ten onrechte is beëindigd zonder toekenning van de schone lei en verzoekt hij het hof om hem op grond van artikel 354 lid 2 Fw alsnog de schone lei te verlenen, zo nodig na een (maximale) verlenging van de looptijd.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Gelet op de hoogte van het inkomen van [appellant] zijn de nieuwe schulden in omvang beheersbaar. Voorts stelt [appellant] dat het gedeelte van zijn fiscale schuld betreffende 2019 en 2020 waarvoor hij geen betalingsregeling getroffen heeft inmiddels door de Belastingdienst verrekend is. Er bleef na verrekening een door [appellant] te betalen bedrag van € 8,00 over en dat bedrag heeft hij voldaan. Dit heeft hij aan zijn advocaat bericht, maar niet aan zijn bewindvoerder omdat hij niet wist dat hij deze, nu zijn schuldsaneringsregeling immers was beëindigd, nog diende te informeren. De (uitbetalingen van de) onterecht toegekende huur- en zorgtoeslag over 2020 zijn ook in mei gestopt.
Voorts stelt [appellant] dat hij de bewindvoerder, hoewel deze de ontvangst hiervan ontkent, wel degelijk van loonstroken heeft voorzien. Zijn advocaat heeft de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof nog bankafschriften doorgestuurd betreffende de periode 1 tot en met 5 december 2019. [appellant] heeft geen stukken van de door hem gestelde betalingsregeling met de Belastingdienst overgelegd. [appellant] geeft aan dat hij in het kader van deze regeling een bedrag van € 220,00 per maand zal gaan aflossen en dat deze regeling na uitspraak in het onderhavig hoger beroep zal gaan lopen, althans, zo heeft hij dat telefonisch met de Belastingdienst afgesproken. Hij heeft tot nu toe behoudens het eerder genoemde bedrag van € 8,00 geen betalingen aan de Belastingdienst verricht. [appellant] kan wel zijn vakantiegeld inzetten voor het aflossen op deze schuld, dit bedrag, aan hem uitgekeerd in mei 2020, bedraagt ongeveer € 800,00 à € 900,00.Voorts geeft [appellant] aan dat de door hem becijferde maandelijkse aflossingscapaciteit van
€ 269,00 is gebaseerd op een situatie waarbij hij geen reguliere boedelafdrachten meer hoeft te verrichten, maar alleen een bedrag ter grootte van het bewindvoerderssalaris hoeft af te dragen. Anders gaat het moeilijk worden, maar het lijkt volgens (de advocaat van) [appellant] wel te moeten kunnen. Desgevraagd erkent [appellant] dat hij de stukken waarvan hij bij gelegenheid van de beëindigingszitting had toegezegd deze alsnog aan zijn bewindvoerder te zullen doen toekomen niet aan haar heeft verzonden of op haar kantooradres heeft afgegeven. Met betrekking tot het nog steeds niet gerealiseerde beschermingsbewind geeft [appellant] aan dat hij de eerste afspraak tot een kennismakingsgesprek geannuleerd heeft omdat de beoogde beschermingsbewindvoerder een voormalige werkgever van hem was en hij dit niet prettig vond. Ook navolgende afspraken zijn door [appellant] geannuleerd, maar hij geeft aan dat hij nog wel steeds een beschermingsbewindvoerder in de arm wil nemen.
Daarnaast geeft [appellant] aan ook inmiddels bovengenoemd bedrag te hebben gespaard van € 900,00. Dit bedrag staat op één van de vier bankrekeningen van [appellant] en wel op zijn rekening eindigend op ‘ [nummer 1] ’. Van deze rekening heeft hij geen afschriften aan zijn bewindvoerder verstrekt, althans niet het afschrift waarop het bedrag van € 900,00 staat vermeld.
Tot slot geeft [appellant] aan dat wat hem betreft de communicatie met zijn bewindvoerder gedurende het hele verloop van zijn schuldsaneringsregeling erg stroef geweest is en dat hij vanaf nu ook op zaterdag op de markt werkt, althans zal gaan werken bij een viskraam, om zo meer te kunnen verdienen om op zijn schulden af te kunnen lossen. Hij erkent dat hij fouten gemaakt heeft, belooft beterschap en hoopt op een tweede kans.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 16 september 2020 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Tot op heden ontbreekt er nog informatie in het dossier van de heer [appellant] . De ontbrekende informatie zoals bij email van 23 juni 2020 door de bewindvoerder bij [appellant] opgevraagd is nog steeds niet ontvangen. De conclusie van [appellant] dat uit het saldo van de saneringsrekening kan worden afgeleid of iemand fysiek hard gewerkt heeft, deelt de bewindvoerder niet. Per heden bedraagt het saldo op de saneringsrekening, na betaling van de bewindvoerderskosten € 1.498,42. [appellant] heeft tijdens de schuldsaneringsregeling aangeboden om overwerk te verrichten, teneinde daarmee
de achterstand in de afdrachten te kunnen inlopen. Uit de ontvangen salarisstroken en het
overzicht inkomsten en afdrachten blijkt - behoudens de maanden december 2018 tot en
met maart 2019 - niet van uitbetaald overwerk. Het arbeidscontract bij [appellant] is in
december 2019 afgerekend met min-uren. [appellant] heeft in eerste instantie aangeboden om
middels het doen van een krantenwijk, waarvan de rechter-commissaris heeft bepaald dit
te zien als overwerk, de boedelachterstand in te lopen. In de tijd dat er overwerk is
verricht heeft [appellant] minder dan de reguliere afdracht afgedragen. Van het te behouden
overwerk is geen geld in de boedel gevloeid. Integendeel, in de betreffende periode is de
boedelachterstand in totaal met € 729,98 gestegen.
Reeds vroeg in de schuldsaneringsregeling is een achterstand in de afdrachten ontstaan. Uiteindelijk heeft deze achterstand (per saldo, toen bleek dat toeslagen ten onrechte waren ontvangen) geleid tot het ontstaan van een nieuwe schuld aan de Belastingdienst van geschat € 4.348,00. De bewindvoerder heeft [appellant] reeds per email van 5 juli 2018 gewezen op de mogelijkheden van budgetbeheer en beschermingsbewind.
Daarnaast is al per email van 3 december 2018 melding gemaakt van de onjuiste toeslagen. Desondanks heeft [appellant] het nagelaten hulp in te schakelen of de situatie met de Belastingdienst op te lossen. Zelfs ten tijde van de eindzitting op 14 mei 2020 ontbrak nog cruciale informatie in het dossier. Door de rechtbank is [appellant] nogmaals een kans gegeven de ontbrekende informatie aan te leveren, maar ook ditmaal werd niet alle benodigde informatie opgestuurd.
Tot slot wordt er in het verzoekschrift melding van gemaakt dat [appellant] de ontbrekende
informatie nog tijdig zou aanleveren. In afwachting van die stukken heeft de bewindvoerder
tot het laatst gewacht met een reactie op het verzoekschrift, zodat de benodigde
informatie nog verwerkt zou kunnen worden. Helaas moet de bewindvoerder vaststellen dat
de ontbrekende informatie in dit dossier nog steeds niet ontvangen is.
Gelet op het bovenstaande en de houding van [appellant] ten aanzien van het aanleveren van
de voor de schuldsanering benodigde informatie is de bewindvoerder van mening dat de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat de schuldsaneringsregeling zonder schone lei is beëindigd. Ook na het vonnis waarvan beroep is de benodigde informatie niet ontvangen. De bewindvoerder verzoekt dan ook om bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De exacte hoogte van de nieuwe belastingschuld is de bewindvoerder niet bekend, maar deze zal ongeveer € 4.300,00 bedragen. Informatie waaruit de bewindvoerder de exacte hoogte van deze schuld zou kunnen herleiden is door [appellant] niet overgelegd. Als [appellant] altijd keurig zijn reguliere boedelafdrachten zou hebben gedaan zou er wellicht geld aanwezig zijn geweest om op deze nieuwe fiscale schuld af te lossen, maar zulks is niet het geval. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat er op dit moment waarschijnlijk sprake is van een boedelvoorstand, maar hoe hoog die precies is weet zij niet omdat nog steeds de nodige informatie ontbreekt.
De bewindvoerder benadrukt voorts dat de schuldsaneringsregeling al vanaf het begin erg stroef verlopen is. Er werd niet op een juiste wijze aan de boedel afgedragen en benodigde informatiebescheiden werden te laat en soms in het geheel niet overgelegd. Daarin is nimmer, ook niet na de beëindiging zonder toekenning van een schone lei, enige verbetering gekomen. De bewindvoerder heeft [appellant] dan ook al in een vroeg stadium met klem geadviseerd om hulp, bij voorkeur in de vorm van een beschermingsbewind, te gaan zoeken, maar ook dat is nog niet gerealiseerd. De bewindvoerder heeft er dan ook geen enkel vertrouwen in dat [appellant] , indien zijn schuldsaneringsregeling zou worden verlengd, nu ineens wel alle verplichtingen naar behoren zal gaan nakomen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen.
Zo schoot [appellant] , ondanks alle waarschuwingen en aansporingen van zijn bewindvoerder, bij voortduring te kort ten aanzien van zowel het gevraagd als spontaan informeren van zijn bewindvoerder. Het hof merkt hierbij op dat [appellant] ook nu, in het licht van onderhavig hoger beroep, de bij gelegenheid van de beëindigingszitting op 14 mei 2020 gedane toezeggingen tot het alsnog overleggen van veelvuldig door de bewindvoerder opgevraagde informatiebescheiden weer niet is nagekomen. Zo ontbreekt nog immer informatie omtrent de laatste stand van zaken ten aanzien van het aanvragen van beschermingsbewind, een specificatie ten aanzien van de exacte hoogte van de nieuwe fiscale schuld alsmede bankafschriften van de nieuwe (spaar)rekening van [appellant] (nummer eindigend op [nummer 1] dan wel [nummer 2] ) waarop volgens [appellant] een bedrag van circa € 900,00 voor zijn schuldeisers gereserveerd zou zijn. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
Het hof verwijst hierbij voorts nadrukkelijk naar r.o. 1.3. en 2.3. van het vonnis waarvan beroep. [appellant] wist, althans had dienen te onderkennen, dat de rechtbank hem het niet overleggen van voornoemde informatiebescheiden nadrukkelijk verweet.
“1.3. De rechtbank heeft naar aanleiding van deze terechtzitting besloten om de
beslissing voor één maand aan te houden om schuldenaar op die manier de kans te geven om
alsnog te kunnen berichten over de exacte stand van zaken en om de ontbrekende
(financiële) gegevens aan te kunnen leveren. De bewindvoerder heeft de rechtbank
vervolgens op 23 juni 2020 schriftelijk bericht omtrent de laatste stand van zaken.
Tijdens de mondelinge behandeling van 14 mei 2020 heeft schuldenaar toezeggingen gedaan: hij zou de ontbrekende (financiële) gegevens alsnog aanleveren en daarnaast zou hij kijken of budgetbeheer of beschermingsbewind wellicht een optie voor hem zou zijn, omdat er aanzienlijke nieuwe schulden zijn ontstaan. Uit het schriftelijke bericht van de bewindvoerder van 23 juni 2020 kan echter worden geconcludeerd dat schuldenaar deze toezeggingen niet is nagekomen. Belangrijke (financiële) gegevens ontbreken nog steeds en dit inmiddels van schuldenaar bekende gedragspatroon heeft zich opnieuw gemanifesteerd.”
3.8.3.
Een en ander klemt naar het oordeel van het hof bovendien des temeer nu [appellant] het advies van de bewindvoerder om zich door een beschermingsbewindvoerder te laten ondersteunen tot op de dag van vandaag niet heeft opgevolgd, althans dat dit beschermingsbewind nog immer niet gerealiseerd is. Dit staat op gespannen voet met de omschrijving die [appellant] in het beroepschrift van zichzelf geeft:
“…
hij lager opgeleid is en enige moeite heeft met het voeren van zijn administratie en het overzien van de consequenties van het niet-nakomen van afspraken in de schuldsaneringsregeling”.
Kennismakingsgesprekken met potentiële beschermingsbewindvoerders worden door [appellant] op eigen initiatief afgezegd en gebleken is dat er op dit moment ook geen nieuwe afspraken gepland zijn, hetgeen bevreemding wekt nu [appellant] eveneens stelt nog wel graag ondersteuning van een beschermingsbewindvoerder te willen. Op grond van deze structureel door [appellant] vertoonde laksheid is het hof van oordeel dat hij maar weinig, feitelijk geen enkel, blijk geeft van een saneringsgezinde grondhouding.
3.8.4.
Daarbij komt dat [appellant] gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling ook nieuwe, en gelet op de hoogte van zijn inkomen bovendien als bovenmatig aan te merken (fiscale) schulden heeft laten ontstaan voor een bedrag van ongeveer € 4.300,00. Dat [appellant] voor het aflossen van deze schulden mogelijk een regeling met de Belastingdienst heeft weten te treffen -schriftelijke informatie waaruit zulks kan worden herleid is door [appellant] ondanks herhaalde verzoeken en toezeggingen nog steeds niet overgelegd-, maakt dit geenszins anders.
3.8.5.
Het hof stelt derhalve vast dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven.
3.8.6.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering -in welk verband het hof naar de processtukken verwijst-, de geconstateerde tekortkomingen, waarvan ondanks talloze waarschuwingen, aansporingen en toezeggingen tot op de dag van vandaag nog immer sprake is, [appellant] nadrukkelijk kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. Dit daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden -voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt - ook in hoger beroep niet is overgelegd zodat geenszins gebleken is dat de nieuwe schulden in geval van een maximale verlenging ook daadwerkelijk ingelopen zouden kunnen worden. Het hof gaat hierbij uit van een verlenging onder handhaving van de verplichting tot gewone boedelafdrachten, nu voor een verlenging met slechts beperkte boedelafdrachten geen enkele aanleiding bestaat, gezien de niet nagekomen verplichtingen.
Ondanks herhaalde herinneringen, aansporingen en waarschuwingen volhardt [appellant] in zijn lakse grondhouding ten aanzien van de nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Naar het oordeel van het hof valt dan ook niet in te zien waarom [appellant] , indien zijn schuldsaneringsregeling hiertoe zou worden hervat en verlengd, deze verplichtingen alsdan wel naar behoren zou gaan nakomen.
3.9.
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.C. Vriends, R.R.M. de Moor en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.