ECLI:NL:GHSHE:2020:3065

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
20-003268-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na vrijspraak van poging tot moord

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot moord tot een gevangenisstraf van 7 jaren. Het hof heeft de verdachte echter vrijgesproken van poging tot moord en hem in plaats daarvan veroordeeld voor poging tot doodslag, met een gevangenisstraf van 4 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 januari 2019 in Eindhoven, waar de verdachte met een mes meerdere keren op het slachtoffer heeft gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, wat leidde tot de vrijspraak van poging tot moord. De bewezenverklaring van poging tot doodslag is gebaseerd op de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden door de verwondingen die hij opliep. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen, maar heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren passend is. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de verwondingen schade heeft geleden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is ook toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003268-19
Uitspraak : 5 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 oktober 2019, parketnummer 01-865004-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-200109-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld voor poging tot moord tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van voorarrest en voorts is aan hem ter zake van dat feit de maatregel ex art. 38z Sr opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen op de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer], het beslag en bovengenoemde vordering tot tenuitvoerlegging.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal vrijspreken van de tenlastegelegde poging tot moord;
  • de verdachte zal veroordelen voor de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van voorarrest en daarnaast de maatregel ex art. 38z Sr zal opleggen;
  • zal beslissen op de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij, de schadevergoedingsmaatregel, het beslag en de vordering tot tenuitvoerlegging overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot moord. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat wordt beslist op de vordering van de benadeelde partij zoals de rechtbank heeft gedaan. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 03 januari 2019 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant
,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn (rechter)zij en/of (rechter)heup en/of (linker)bil en/of (linker)arm en/of (linker)oksel, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van poging tot moord
Het hof acht, met de advocaat-generaal en de verdediging, niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 januari 2019 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof gaat wat betreft de feitelijke toedracht van de gebeurtenissen op 3 januari 2019 uit van de lezing van de verdachte die hij ter terechtzitting in hoger beroep op 21 september 2020 naar voren heeft gebracht en voor zover deze verklaring als bewijsmiddel is opgenomen. Het acht die lezing geloofwaardig en deze wordt niet weersproken door de objectieve gegevens in het dossier.
Gelet op de inhoud van bedoelde verklaring van de verdachte komt het hof tot het oordeel dat het bewijs tekort schiet voor bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot moord, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken. Daarnaast komt het hof mede op grond van die verklaring van verdachte tot de conclusie – conform het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging – dat poging tot doodslag kan worden bewezen.
Door met een mes een aantal malen te steken in de richting van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer onder meer is geraakt in de borstkas en de buik, zijnde locaties waar zich vitale organen bevinden, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte is naar eigen zeggen bij [slachtoffer] aan de deur gekomen omdat de verdachte zijn irritaties over het gedrag van [slachtoffer] wilde bespreken. Toen [slachtoffer] de verdachte de toegang tot zijn woning weigerde en [slachtoffer] de verdachte daarbij wegduwde, heeft de verdachte een mes gepakt en verschillende keren op het lichaam van [slachtoffer] ingestoken. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan meerdere snij- en steekverwondingen opgelopen. Slachtoffers kunnen als gevolg van een feit als bewezenverklaard – naast de lichamelijk gevolgen – nog langdurig last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien leidt een feit als het onderhavige tot maatschappelijke onrust.
Gelet op de uit het pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 12 juli 2019 van de psychiater O.M. Guddat en het pro justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 9 juli 2019 van de gz-psycholoog M.L. Sikkens gebleken psychische problematiek van de verdachte welke aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde, waaronder een ernstige verslavingsproblematiek als ook een ongespecificeerde psychotische stoornis, zal het hof het feit in enigszins verminderde mate aan de verdachte toerekenen en daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaard niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 juli 2020, waaruit weliswaar blijkt dat verdachte eenmaal eerder ter zake van een geweldsdelict (mishandeling) onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld, doch vanwege de ouderdom van die veroordeling (2014) heeft het hof daar bij de strafoplegging slechts in zeer beperkte mate acht op geslagen. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep volledige openheid van zaken heeft gegeven en zijn spijt voor zijn handelen heeft betuigd. Het hof heeft daarbij de indruk gekregen dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen inmiddels ten volle inziet.
Alles overziende acht het hof, evenals de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof beschikt over onvoldoende informatie om, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, over te gaan tot oplegging van de maatregel ex art. 38z Sr.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee messen en een stroomstootwapen, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan dan wel bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De overige in beslag genomen voorwerpen zullen worden geretourneerd aan degene aan wie deze toebehoren.
De benadeelde partij [slachtoffer]
 Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.109,74, waarvan € 609,74 ter zake van materiële schade en € 5.500,-- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.609,74 (€ 609,74 ter zake van materiele schade en € 3.000,-- ter zake van immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld ter zake van het niet toegewezen gedeelte van zijn vordering, zodat die vordering in hoger beroep wederom geheel aan de orde is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals door de rechtbank is toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna te melden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
 Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.609,74. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2018 onder parketnummer 01-200109-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde taakstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 36b, 36c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beslag

Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- stroomstootwapen (1450283)
- mes (knip) (1450290)
- mes (1450445).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- handschoen (1450284)
- pet, Lacoste (1450286)
- telefoon Samsung (1450288)
- telefoon Alcatel (1450289)
- broek (1450291)
- trui (1450292)
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- shirt (1450268)
- handdoek (1450269)
- broek (1450270)
- boxershort (1450271)
- sok (1450272)
- 1 paar slippers (1450273)
- vest (1450274)

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.609,74 (drieduizend zeshonderdnegen euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 609,74 (zeshonderdnegen euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.609,74 (drieduizend zeshonderdnegen euro en vierenzeventig cent) bestaande uit
€ 609,74 (zeshonderdnegen euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 46 (zesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
18 april 2019 en van de immateriële schade op 3 januari 2019.

Vordering tenuitvoerlegging

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2018, parketnummer
01-200109-17, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. R.C.A.M. Philippart en mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 5 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Philippart is buiten staat dit arrest te ondertekenen.