In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij een gevangenisstraf van 4 jaren werd geëist. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, zowel wat betreft de kwalificatie van de feiten als de opgelegde straf.
De zaak is behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft gepleit voor bevestiging van het vonnis, maar met een hogere straf. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden van poging tot moord en dat er een beroep op noodweerexces gedaan kan worden.
Het hof heeft de bewijsvoering en de overwegingen van de rechtbank in zijn beslissing meegenomen. De rechtbank had bij de strafoplegging rekening gehouden met de gewelddadigheid van het feit en de rol van de aangever. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een hogere straf op te leggen dan de rechtbank had gedaan. De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en de rechters Philippart en Baaijens- van Geloven waren buiten staat om het arrest te ondertekenen.