Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/370375 / HA ZA 20-183)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- het tegen de vrouw verleende verstek;
3.De beoordeling
manhet volgende aan.
hofbegrijpt het beroep van de man op het bepaalde in art. 25 Rv aldus dat de rechtbank de vordering van de man pro se (“voor zichzelf”) ook had moeten begrijpen als een vordering van de man in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger. In dat licht bezien moet de aan de grieven verbonden vordering sub 1) worden beoordeeld.
manstelt dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in art. 139 Rv, zijn vordering in eerste aanleg onverkort had dienen toe te wijzen omdat er geen verweer is gevoerd tegen de door de man ingenomen stellingen.
rechtbankoverwoog als volgt.
1 mei 2015(onderstreping hof).
22 april 2015(onderstreping hof) voor de minderjarige een spaarrekening hebben geopend. De spaarrekening staat op naam van de minderjarige (productie 2 en 3 dagvaarding). Uit Hoge Raad 9 februari 2007 (…) volgt dat dit niet het enige aanknopingspunt is, maar uit de tenaamstelling van deze rekening, enkel op naam van de minderjarige en niet (ook) op naam van (een van) partijen, in het licht bezien van de overige door eiser gestelde feiten en omstandigheden volgt dat het de bedoeling van partijen was om voor de minderjarige te sparen en dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen was om het saldo van de spaarrekening voor eigen doeleinden aan te wenden. Het (inmiddels opgenomen) saldo van de spaarrekening behoort derhalve tot het eigen vermogen van de minderjarige en niet tot de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap.”
hofoordeelt als volgt.