In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2013, met zijn vader die in de Verenigde Staten woont. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2019 te vernietigen, waarin was bepaald dat de minderjarige vanaf de zomer van 2021 gedurende twee weken bij zijn vader in de VS zou verblijven. De moeder was van mening dat deze regeling te belastend was voor de nog jonge minderjarige en stelde voor dat het verblijf pas in 2025 zou plaatsvinden, wanneer de minderjarige 12 jaar oud zou zijn.
De vader, verweerder, voerde aan dat het in het belang van de minderjarige is om contact te hebben met zijn Amerikaanse familie en dat de moeder de minderjarige goed kan voorbereiden op de reis. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 augustus 2020 werd ook de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseerde om een vorm van ouderschapsreorganisatie te overwegen.
Het hof oordeelde dat, gezien de coronacrisis en de beperkte opbouw van contact tussen de minderjarige en zijn vader, het niet wenselijk was om de minderjarige in 2021 naar de VS te laten reizen. Het hof besloot de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de regeling van 2021, maar stelde vast dat de minderjarige in 2022 wel bij zijn vader in de VS kan verblijven. De overige bepalingen van de beschikking van de rechtbank werden bekrachtigd, en het hof moedigde de ouders aan om te blijven investeren in hun onderlinge relatie en de opvoeding van hun kind.