ECLI:NL:GHSHE:2020:3116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
200.266.081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling voor minderjarige met vader in de Verenigde Staten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2013, met zijn vader die in de Verenigde Staten woont. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2019 te vernietigen, waarin was bepaald dat de minderjarige vanaf de zomer van 2021 gedurende twee weken bij zijn vader in de VS zou verblijven. De moeder was van mening dat deze regeling te belastend was voor de nog jonge minderjarige en stelde voor dat het verblijf pas in 2025 zou plaatsvinden, wanneer de minderjarige 12 jaar oud zou zijn.

De vader, verweerder, voerde aan dat het in het belang van de minderjarige is om contact te hebben met zijn Amerikaanse familie en dat de moeder de minderjarige goed kan voorbereiden op de reis. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 augustus 2020 werd ook de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseerde om een vorm van ouderschapsreorganisatie te overwegen.

Het hof oordeelde dat, gezien de coronacrisis en de beperkte opbouw van contact tussen de minderjarige en zijn vader, het niet wenselijk was om de minderjarige in 2021 naar de VS te laten reizen. Het hof besloot de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de regeling van 2021, maar stelde vast dat de minderjarige in 2022 wel bij zijn vader in de VS kan verblijven. De overige bepalingen van de beschikking van de rechtbank werden bekrachtigd, en het hof moedigde de ouders aan om te blijven investeren in hun onderlinge relatie en de opvoeding van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 oktober 2020
Zaaknummer : 200.266.081/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/346920 FA RK 18-3571
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] , Michigan, USA,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Z. Gademan
Deze zaak gaat over
[minderjarige], hierna te noemen [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2019 en de herstelbeschikking van 19 augustus 2019 (correctie derde naam van de minderjarige).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2019, heeft de moeder, kort gezegd, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de vader om [minderjarige] reeds in de zomer van 2021 gedurende twee weken in de VS te laten verblijven af te wijzen en te bepalen dat dat pas voor het eerst in de zomer van 2025 (als [minderjarige] 12 jaar oud is) zal zijn, alsmede te bepalen dat [minderjarige] - mocht hij aan zo’n verre reis nog niet toe blijken te zijn- niet zal worden gedwongen, en dat het verblijf bij de vader in de VS eenmaal per twee jaar vanaf 2025 zal plaatsvinden (oftewel in de zomer oftewel in een
andere vakantieperiode) en dat in het andere jaar [minderjarige] en de vader een vakantie in Nederland of elders in Europa zullen doorbrengen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendrikx-Haaren;
  • de vader (via CMS-verbinding), bijgestaan door mr. Gademan;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
Voor de vader is als tolk in de Engelse taal opgetreden dhr. J.E. Hynd, Wbtv-nummer 1159.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- een V8-formulier d.d. 19 september 2019 van de zijde van de moeder, met bijlagen, ingekomen op 23 september 2019 (gecorrigeerde versie van beroepschrift).
Het hof gaat uit van het beroepschrift zoals ingekomen op 23 september 2019.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. Zij zijn op 29 december 2012 met elkaar gehuwd te County of Wayne, Michigan, VS. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en dat de onderlinge regelingen uit het aan de beschikking aangehechte en gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
3.2.
In het ouderschapsplan is in artikel 3.1. een verdeling van zorg- en opvoedingstaken opgenomen. Over het contact van [minderjarige] met de vader wanneer de vader in Nederland is, was en is overeenstemming. Over het contact in de VS is in het plan de volgende passage opgenomen:
The father also wants [minderjarige] to come and visit him in the United States of America once a year during the summer holiday. The father and the mother have some differences of opinion regarding from which age [minderjarige] can travel to the United States of America. For this reason, they have decided to ask the Court for a decision regarding this matter.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar twee à drie keer per jaar in Nederland gedurende tien dagen en met ingang van de zomer 2021 gedurende twee weken in de woonplaats van de vader in de VS.
3.4.
De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing dat [minderjarige] reeds met ingang van 2021 gedurende twee weken bij de man in de VS dient te verblijven, en is op dit punt tegen de beschikking in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. In de zomer van 2021 is [minderjarige] nog maar 8 jaar oud en een dergelijke reis is te belastend voor hem. Verder moet hij zijn zomervakantie ook op andere wijze kunnen invullen zonder dat het reeds op voorhand door
de vader bepaald is. De moeder verzoekt het hof te bepalen dat [minderjarige] pas in de zomer van
2025, als hij 12 jaar oud is, naar de VS hoeft te reizen en dan een keer per twee jaar, en
bovendien dat het ook in een andere periode dan de zomervakantie mag.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder aan het voorgaande nog het volgende toegevoegd. De raad en de rechtbank hebben in eerste aanleg aangegeven dat er eerst een opbouw van het contact van [minderjarige] met zijn vader nodig is van ten minste twee, maar indien praktisch mogelijk drie keer per jaar gedurende tien dagen in Nederland en dat daarna een verblijf van twee weken in de VS mogelijk is. Die opbouw heeft door de coronacrisis niet plaatsgevonden. Omdat er een reële kans is dat de aankomende zomer(s) niet voor vakanties naar de VS gereisd kan worden, is dat een (extra) reden dat [minderjarige] pas vanaf 2025 naar de VS zal kunnen reizen.
Ten aanzien van de door de rechtbank aan de moeder in overweging gegeven professionele hulp bij het verwerken van de gebeurtenissen in het verleden, geeft de moeder aan dat dat niet meer nodig is.
3.6.
De vader voert- kort samengevat, het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] en zijn identiteitsontwikkeling dat hij het nodige meekrijgt van het Amerikaanse deel van zijn achtergrond en contact kan hebben met de grootouders van vaderszijde en andere familieleden in de VS. De vader had aanvankelijk verzocht om drie weken verblijf en vanaf 2019, maar kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank. Er is in elk geval geen reden om [minderjarige] pas vanaf zijn 12e naar de VS te laten gaan. Het is aan de moeder om [minderjarige] goed voor te bereiden. Bovendien kan de moeder de eerste keren met [minderjarige] meereizen. De redenering van de moeder dat de zomervakantie ook op andere wijze moet kunnen worden ingevuld, volgt de vader niet: er resteren immers nog meer dan genoeg andere weken.
Aan het voorgaande heeft de vader bij de mondelinge behandeling bij het hof nog toegevoegd dat hij in oktober 2019 en eind februari 2020 in Nederland is geweest in het kader van (de opbouw van) het contact met [minderjarige] . De vader realiseert zich dat het ingewikkeld zal worden als de situatie met corona blijft zoals deze nu is. Als het in 2021 nog niet veilig is, dan moet het 2022 worden, maar er is geen reden om het nu al op 2025 te bepalen. De vader geeft aan dat hij [minderjarige] niet zal dwingen om naar de VS te komen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gepersisteerd bij het in eerste aanleg gegeven advies. Aanvullend geeft de raad de ouders in overweging om een vorm van ouderschapsreorganisatie te zoeken; er zijn ook mogelijkheden om dat via Skype of andere media op afstand te doen.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Artikel 10 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) luidt: Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht
op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen
en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming
met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan. Het recht welk land ook te verlaten is slechts onderworpen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de rechten en vrijheden van anderen, en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.
3.8.3.
Tussen de ouders is niet in geschil dat [minderjarige] en de vader recht hebben om op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten te onderhouden. De ouders zijn alleen verdeeld over de vraag vanaf welke leeftijd [minderjarige] voor een periode van twee weken bij zijn vader in de VS zou kunnen verblijven.
3.8.4.
Evenals de raad en de rechtbank, van wie het hof de overwegingen na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat in beginsel voor zover het [minderjarige] betreft niets eraan in de weg staat dat [minderjarige] vanaf de zomer van 2021 gedurende twee weken bij zijn vader in de VS zou kunnen verblijven, mede gelet op het feit dat de moeder met hem zou kunnen meereizen en de vader bereid is om de kosten daarvan voor zijn rekening te nemen.
3.8.5.
Bij de bepaling dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende twee weken in de woonplaats van de vader in de VS met ingang van de zomer van 2021, is de rechtbank echter ervan uitgegaan dat eerst een opbouw in het contact zou plaatsvinden van ten minste twee, maar indien praktisch mogelijk drie keer per jaar gedurende tien dagen in Nederland.
3.8.6.
Door de gebeurtenissen rondom het coronavirus echter is er de afgelopen periode minder opbouw geweest dan de bedoeling was en ook de komende tijd is nog onduidelijk wat er mogelijk is. Het hof kan niet overzien hoe de coronacrisis zich verder zal ontwikkelen en wanneer reisbeperkingen zodanig zullen zijn opgeheven dat verantwoord reizen weer mogelijk zal zijn, niet alleen voor [minderjarige] naar de VS, maar ook voor de vader naar Nederland, en dus ook in het kader van de opbouw die nodig is alvorens [minderjarige] twee weken in de VS zal kunnen verblijven. Om die reden zal het hof in het belang van [minderjarige] en om alle betrokkenen de nodige duidelijkheid en rust te geven, bepalen dat er in 2021 nog geen verplichting zal zijn voor [minderjarige] om gedurende de zomervakantie twee weken bij zijn vader in de VS te verblijven. Het hof ziet echter geen reden om de door de rechtbank bepaalde regeling pas in 2025 te laten ingaan, zoals de moeder heeft verzocht. Het hof zal daarom de bestreden beschikking slechts vernietigen voor wat betreft het jaar van ingang 2021 en dat opnieuw rechtdoende bepalen op 2022. De bestreden beschikking zal voor het overige worden bekrachtigd, zodat al hetgeen de rechtbank verder heeft bepaald ongewijzigd van kracht blijft.
3.8.7.
Het hof wil de ouders meegeven dat zij duidelijk hebben geïnvesteerd in de verbetering van hun onderlinge verhouding, de manier waarop zij invulling geven aan hun ouderschap en de ruimte die zij aan [minderjarige] geven om met beide ouders een band te onderhouden. Positief is ook dat beide ouders bij de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij bereid zijn te investeren in het volgen van een traject ouderschapsreorganisatie via skype of andere media.
In dat licht gaat het hof ervan uit dat indien de omstandigheden zich wijzigen, de ouders in staat zullen zijn -ook als zij daarvoor eerst nog aan ouderschapsreorganisatie moeten werken- in het belang van [minderjarige] te handelen en zo nodig afwijkende dan wel aanvullende afspraken te maken.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2019 zoals gecorrigeerd bij herstelbeschikking van 19 augustus 2019, doch uitsluitend voor zover daarbij is bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met
elkaar […] met ingang van de
zomer 2021, gedurende twee weken in de woonplaats van de man in de Verenigde Staten,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar […] met ingang van de
zomer 2022, gedurende twee weken in de woonplaats van de man in de Verenigde Staten;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.L. Schaafsma-Beversluis en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is op 8 oktober 2020 door mr. E.A.L. Schaafsma-Beversluis uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.