ECLI:NL:GHSHE:2020:336

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.240.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkwijtgescholden en overbruggingsuitkering bij beëindiging huurovereenkomst tussen uitzendbureau en verhuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een uitzendbureau tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat betrekking heeft op de huur van woonruimte. Het uitzendbureau, aangeduid als [Uitzendbureau], had een huurovereenkomst met de geïntimeerde, hierna te noemen [geïntimeerde], voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De huur werd beëindigd met wederzijds goedvinden, maar er ontstond een geschil over de vraag of de huur voor een bepaalde periode was kwijtgescholden en of er een overbruggingsuitkering van € 750,-- aan de verhuurder was overeengekomen.

Het hof heeft in eerdere tussenarresten [Uitzendbureau] toegelaten om bewijs te leveren dat [geïntimeerde] de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 heeft kwijtgescholden. Echter, [Uitzendbureau] heeft geen bewijs geleverd en ook geen nieuwe advocaat aangesteld na onttrekking van de vorige advocaat. Het hof concludeert dat de vordering van [geïntimeerde] ter zake de huur terecht is toegewezen, aangezien niet is komen vast te staan dat de huur is kwijtgescholden.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst was over het overbruggingsbedrag van € 750,--, wat ook door de kantonrechter terecht is toegewezen. De grieven van [Uitzendbureau] zijn verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [Uitzendbureau] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.240.451/01
arrest van 4 februari 2020
in de zaak van
Uitzendbureau [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [Uitzendbureau] ,
advocaat: onttrokken, voorheen mr. D.M. Lamers te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.G.J. van der Kruis te Son en Breugel,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 24 juli 2018 en 27 augustus 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 6394729 \ CV EXPL 17-9312 gewezen vonnis van 8 februari 2018.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 augustus 2019;
  • het H-formulier van 4 november 2019, waarbij de advocaat van [Uitzendbureau] zich aan de zaak heeft onttrokken en waarna zich namens [Uitzendbureau] geen nieuwe advocaat heeft gesteld.
[geïntimeerde] heeft daarna arrest gevraagd.

9.De verdere beoordeling

9.1.1.
Bij het tussenarrest van 27 augustus 2019 heeft het hof [Uitzendbureau] toegelaten om:
  • I. te bewijzen dat [geïntimeerde] haar de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 heeft kwijtgescholden;
  • II. tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] dat partijen in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [Uitzendbureau] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen.
9.1.2.
Nadat een datum voor de te houden getuigenverhoren was bepaald, heeft de advocaat van [Uitzendbureau] zich aan de zaak onttrokken. [Uitzendbureau] heeft de gelegenheid gekregen om een nieuwe advocaat te stellen, maar geen gebruik gemaakt van die gelegenheid. Er hebben geen getuigenverhoren plaatsgevonden.
9.1.3.
[geïntimeerde] heeft vervolgens arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van grief I: de vordering ter zake de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017
9.2.1.
In verband met grief I heeft het hof [Uitzendbureau] toegelaten om te bewijzen dat [geïntimeerde] haar de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 heeft kwijtgescholden. [Uitzendbureau] heeft dit bewijs niet geleverd. Dat [geïntimeerde] [Uitzendbureau] de huur heeft kwijtgescholden is niet komen vast te staan.
9.2.2.
Het hof concludeert daarom dat de vordering ter zake de huur over de twee maanden van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 (twee maal € 1.914,--) terecht is toegewezen. Het hof verwerpt grief I.
De verdere beoordeling van grief II: de vordering ter zake het overbruggingsbedrag
9.3.1.
In verband met grief II heeft het hof [Uitzendbureau] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] dat partijen in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [Uitzendbureau] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen. [Uitzendbureau] heeft geen tegenbewijs geleverd. Daarmee is nu komen vast te staan dat partijen in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [Uitzendbureau] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen.
9.3.2.
De kantonrechter heeft de vordering ter zake het overbruggingsbedrag dus terecht toegewezen. Het hof verwerpt grief II.
Met betrekking tot grief III: wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
9.4.1.
Grief III is gericht tegen de veroordelingen die in het vonnis ten laste van [Uitzendbureau] zijn uitgesproken ten aanzien van de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. In de toelichting op deze grief heeft [Uitzendbureau] uitsluitend aangevoerd dat de door [geïntimeerde] ingestelde vordering had moeten worden afgewezen. Volgens [Uitzendbureau] brengt dat mee dat:
  • ook de wettelijke rente en incassokosten niet hadden moeten worden toegewezen;
  • [geïntimeerde] in de proceskosten had moeten worden veroordeeld.
9.4.2.
Omdat het hof de grieven I en II heeft verworpen, moet geconcludeerd worden dat de kantonrechter de door [geïntimeerde] gevorderde hoofdsom terecht heeft toegewezen. Dat brengt mee dat ook grief III verworpen moet worden.
Conclusie en afwikkeling
9.5.
Omdat geen van de grieven doel treft, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
Het hof zal [Uitzendbureau] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep en deze proceskostenveroordeling, zoals door [geïntimeerde] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 6394729 \ CV EXPL 17-9312 tussen partijen gewezen vonnis van 8 februari 2018;
veroordeelt [Uitzendbureau] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 318,-- aan griffierecht en op € 1.518,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M. van Ham en N.W.M. van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2020.
griffier rolraadsheer