ECLI:NL:GHSHE:2020:34

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.267.618_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gecertificeerde instelling bij uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2020, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn vier kinderen is verlengd. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, verzoekt de rechtbank om de beschikking te vernietigen en de kinderen bij hem te plaatsen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. E.G.W. Hendriks, verzet zich hiertegen en heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, waarbij zij verzoekt om de kinderen bij haar te plaatsen indien de beschikking wordt vernietigd. De gecertificeerde instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, is ook betrokken in deze zaak en heeft de belangen van de kinderen behartigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 13 juli 2017 onder toezicht staan van de GI en dat zij op 20 februari 2019 uit huis zijn geplaatst. De vader betwist de redenen voor de uithuisplaatsing en stelt dat de moeder de kinderen beïnvloedt. De moeder daarentegen stelt dat zij altijd in het belang van de kinderen heeft gehandeld en dat de vader een gevaar vormt. De GI heeft aangegeven dat de kinderen momenteel in een veilige en stabiele omgeving verblijven en dat het in hun belang is dat zij daar blijven.

Het hof overweegt dat het niet de bevoegdheid heeft om te bepalen waar de kinderen worden geplaatst, aangezien deze bevoegdheid bij de GI ligt. De grieven van de vader worden verworpen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 januari 2020
Zaaknummer : 200.267.618/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/264126 / JE RK 19-1156, C/03/264128 / JE RK 19-1157,
C/03/264130 / JE RK 19-1158, C/03/265353 / JE RK 19-1461
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal en voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (afgekort: de GI).
Als belanghebbende in het principaal appel wordt aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 11 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep zowel in principaal als in voorwaardelijk incidenteel appel
2.1.
Bij beroepschrift met producties in principaal appel, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing wordt gewijzigd in dier voege dat de vier kinderen bij de vader worden geplaatst, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift in principaal appel, ingekomen ter griffie op 21 november 2019, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de moeder voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en verzocht, indien het hof voormelde beschikking zou vernietigen, te bepalen dat de kinderen bij de moeder zullen worden geplaatst
.
2.3.
In het voorwaardelijk incidenteel appel is geen verweerschrift ingekomen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Nijsten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof het ‘Formulier bij kindgesprek’ terug te sturen, dat ter griffie is ingekomen op 15 november 2019. Ter mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dat formulier zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 4 december 2019;
  • de informatiebrief van de GI d.d. 16 december 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn, voor zover hier van belang, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 13 juli 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 13 juli 2020.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging op 20 februari 2019 uit huis geplaatst in een pleeggezin, respectievelijk in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verblijven op een groep van Xonar en [minderjarige 2] en [minderjarige 4] verblijven in een pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd tot uiterlijk 13 juli 2020.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben medio augustus een ouderschapsplan ondertekend waarbij zij zijn overeengekomen dat de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven. De vader wil uiteindelijk terug naar deze oude regeling. De kinderen hebben immers ook een moeder nodig.
Nadat de raad een verzoek had ingediend voor een machtiging uithuisplaatsing, waarbij het de bedoeling was dat de kinderen bij de vader zouden worden geplaatst, heeft de moeder aangifte gedaan van ontucht door de vader met hun twee dochters. De vader betwist dit en de aangifte tegen de vader is inmiddels geseponeerd. De vader heeft het idee dat de situatie is ontstaan uit rancune bij de moeder en de gehele gang van zaken is voor hem nog steeds onbegrijpelijk.
De (begeleide) omgang met de kinderen, die nu een keer per veertien dagen bij de vader thuis plaatsvindt, verloopt goed.
De vader heeft het gevoel dat de moeder alles aangrijpt om de kinderen te beïnvloeden. Hij merkt dit onder meer aan het gedrag van [minderjarige 1] .
Alhoewel de communicatie tussen de ouders verstoord is, kan deze in het kader van de ondertoezichtstelling worden verbeterd en vormt dit geen beletsel om de kinderen in het kader van de uithuisplaatsing bij de vader te plaatsen.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Zij heeft altijd in het belang van de kinderen gehandeld. Om die reden heeft zij aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen door de vader bij de kinderen. Van een valse aangifte is geen sprake. De zaak is door de politie serieus genomen. Het feit dat de zaak is geseponeerd, geeft haar niet de overtuiging dat er niets is gebeurd.
Het beroep van de vader kan niet slagen, omdat het onderzoek naar het perspectief van de kinderen eerst moet worden afgerond en de ouders eerst aan zichzelf dienen te werken. Het is van belang dat de kinderen op een goede manier, in rustig vaarwater, door de ouders kunnen worden opgevangen.
Tegen een 50/50-verdeling tussen de ouders van de zorgtaken heeft de moeder nooit bezwaar gemaakt. De kinderen geven echter zelf stellig aan dat zij niet bij de vader willen worden geplaatst.
Indien de bestreden beschikking vernietigd wordt, dan dienen de kinderen conform hun eigen wens bij de moeder te worden geplaatst. Er is bij de moeder sprake van een stabiele situatie en zij werkt goed mee aan alle hulpverlening.
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
In het kader van een eerdere ondertoezichtstelling is geconstateerd dat de kinderen opgroeien in een chaotische opvoedingssituatie met chronische meervoudige problematiek, waardoor zij niet toekomen aan hun ontwikkelingstaken en waarbij geconstateerd is dat beide ouders opvoedondersteuning nodig hebben.
In juli 2018 is vervolgens geconstateerd dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn. Van een stabiele thuissituatie is nog geen sprake en bij de drie oudste kinderen is er tevens sprake van een cognitieve ontwikkelingsbedreiging.
In januari 2019 heeft de moeder een melding van mogelijk seksueel misbruik door de vader gedaan. Tot die tijd verbleven de kinderen afwisselend een week bij de vader en bij de moeder.
Vanwege de grote zorgen die er over de thuissituatie waren, waarbij de moeder ieder contact met de hulpverlening afhield, was een verblijf bij de moeder niet langer verantwoord. Een plaatsing bij de vader was op dat moment niet mogelijk, omdat het zedenonderzoek naar de vader nog niet was afgerond.
Inmiddels is dit strafrechtelijk onderzoek afgerond en is de zaak tegen de vader geseponeerd.
Toch acht de GI het in het belang van de kinderen dat zij vooralsnog blijven op de plek waar zij nu zitten. De kinderen ervaren hier veiligheid, stabiliteit en structuur. Zij zitten nog steeds klem tussen hun ouders en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden bedreigd in hun sociaal-emotionele ontwikkeling.
De strijd tussen de ouders is nog onverminderd aanwezig. De vader is bezig met een aangifte tegen de moeder en de moeder heeft nog steeds haar twijfels over de vader ten aanzien van het vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag. De ouders diskwalificeren elkaar, terwijl het voor de kinderen van belang is dat de ene ouder de andere ouder niet afvalt. Beide ouders kunnen dit nu niet waarmaken.
De ouders hebben ieder afzonderlijk persoonlijke doelen gekregen, waaraan zij moeten werken. De moeder heeft al veel stappen gezet, maar ze is er nog lang niet. De vader loopt op dit moment vast. Er is bij hem veel woede, verdriet, onmacht en frustratie aanwezig, waardoor hij niet stabiel is.
[minderjarige 1] glijdt helaas steeds verder af. Er is een enorme toename gezien van fysieke, forse geweldsincidenten. [minderjarige 1] is loyaal naar zijn moeder en hij stoot zijn vader af. [minderjarige 3] kopieert het gedrag van zijn grote broer en heeft ook last van emotieregulatie-problematiek.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de uithuisplaatsing zijn geen grieven gericht. Het beroep van de vader is enkel gericht tegen de plaatsing van de kinderen in de accommodatie van Xonar ( [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ) respectievelijk het pleeggezin ( [minderjarige 2] en [minderjarige 4] ).
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling vast dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarigen nog onverminderd aanwezig zijn.
Nog daargelaten dat het hof het standpunt van de GI onderschrijft en het in het belang van de kinderen acht dat zij vooralsnog op hun huidige plek blijven, heeft het hof niet de wettelijke bevoegdheid om te bepalen waar de kinderen worden geplaatst. De GI is belast met de uitvoering van de uithuisplaatsing en het is aldus aan de GI om te bepalen waar de kinderen worden geplaatst. Dit betekent dat de grieven van de vader in het principaal appel falen en dat op die grond niet wordt toegekomen aan het voorwaardelijk, namelijk louter voor het geval het principaal appel zou slagen, incidenteel appel van de moeder.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Het hof zal, gezien de aard van de zaak, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
In principaal en voorwaardelijk incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
11 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 9 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.