ECLI:NL:GHSHE:2020:3417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
20-003232-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1974, was niet verschenen op de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. I. Azarkan. De eerdere veroordeling betrof een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder medewerking aan reclassering en behandeling door een zorgverlener. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 751,20. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en heeft een hogere schadevergoeding van € 1.236,00 gevorderd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het totale bedrag aan schadevergoeding is vastgesteld op € 1.236,00, bestaande uit € 236,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing van het hof houdt rekening met de recidive van de verdachte en de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd voor wat betreft de opgelegde maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige strafkamer, op 2 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. G. van der Hofstede, advocaat-generaal,
mr. J. Morre, griffier.
Het hof doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] ,
is - hoewel behoorlijk gedagvaard - niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal, die op vragen van de voorzitter als volgt verklaart.
P.M.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat het gerechtshof onmiddellijk uitspraak zal doen.
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit.
(HERSTEL [1] ) AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van “mishandeling” veroordeeld tot
een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden:
* dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan
huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit
noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat veroordeelde zich binnen drie werkdagen in persoon meldt bij Reclassering Nederland
op het adres Peter Vineloolaan 4 te Bergen op Zoom. Veroordeelde blijft zich melden op
afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het
reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat veroordeelde zich laat behandelen door GGZWNB, FACT-team Noord of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
Voorts heeft de eerste rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 751,20, waarvan € 251,20 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot datzelfde bedrag.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, dienaangaande opnieuw rechtdoende, de vordering zal toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.236,00, te vermeerderen met de gevorderde reiskosten ad € 15,20.
De verdediging heeft:
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat zal worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf;
  • met betrekking tot de beslissing op de vordering van benadeelde partij bepleit dat het hof zal aansluiten bij de beslissing van de politierechter.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met uitzondering van de opgelegde maatregel en beslissing op de vordering van de benadeelde partij, met de daarbij behorende motiveringen.
Aanvullende strafmotivering
Het hof heeft bij de beoordeling van de opgelegde straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het hier gaat om geweld in een horecagelegenheid, waarbij de verdachte kennelijk zonder enige aanleiding het slachtoffer bewusteloos heeft geslagen;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot pijn en lichamelijk letsel bij het slachtoffer;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de mate waarin het bewezen verklaarde feiten heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de overige bezoekers van de onderhavige gelegenheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
4 augustus 2020, waaruit blijkt dat hij vele malen eerder door de strafrechter ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.
Op grond van het vorenstaande, in het bijzonder de uitgebreide recidive van verdachte ter zake van soortgelijke feiten als thans bewezen verklaard, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daaruit volgt dat het hof van oordeel is dat oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging bepleit, geen passende reactie zou zijn.
Mede gelet op voormelde (hardnekkige) recidive van verdachte is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en thans gevorderde straf, een passende en geboden reactie is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals in eerste aanleg opgelegd, wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.851,20, bestaande uit een bedrag van € 251,20 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 1.600,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 751,20, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de gehele vordering opnieuw aan de orde is.
De vordering is betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 236,00. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op een bedrag van
€ 1.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat het hof zal bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.236,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde maatregel en beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.236,00 (duizend tweehonderdzesendertig euro) bestaande uit € 236,00 (tweehonderdzesendertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
15,20 (vijftien euro en twintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.236,00 (duizend tweehonderdzesendertig euro) bestaande uit € 236,00 (tweehonderdzesendertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 augustus 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor al het overige.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Ter terechtzitting heeft het hof uitgesproken dat het vonnis wordt bevestigd met uitzondering van de opgelegde maatregel en beslissing op de vordering van de benadeelde partij, zodat ook de straf die in eerste aanleg is opgelegd is bevestigd. In de aantekening van het mondeling arrest die na de uitspraak is opgemaakt en ondertekend zijn de bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf abusievelijk niet vermeld. Het hof herstelt de aantekening van het mondeling arrest hierbij.