In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2014, door de biologische vader. De moeder, appellante in deze procedure, verzet zich tegen de erkenning en het recht op omgang van de vader met het kind. De moeder heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vader toestemming is verleend tot erkenning, aangevochten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erkenning niet in strijd is met de belangen van de moeder of het kind, en heeft het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen afgewezen. Het hof heeft de zaak op 12 november 2020 behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 5 oktober 2020 plaatsvond. De moeder heeft aangevoerd dat de erkenning schadelijk is voor haar en de ontwikkeling van het kind, vooral gezien de diagnose autisme die recent is gesteld. De vader heeft betoogd dat het kind recht heeft op erkenning en dat het welzijn van het kind voorop staat. De bijzondere curator heeft de belangen van het kind benadrukt en gepleit voor erkenning. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de belangen van de vader en het kind bij erkenning zwaarder wegen dan de bezwaren van de moeder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.