ECLI:NL:GHSHE:2020:3486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
200.269.753_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondercuratelestelling en benoeming curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij hij onder curatele is gesteld en [de curator] B.V. is benoemd tot curator. De beschikking van de rechtbank dateert van 22 augustus 2019. [appellant] heeft in zijn beroepschrift verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondercuratelestelling af te wijzen. De curator heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de dochters van [appellant] en de curator. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder medische rapporten en verklaringen van betrokkenen.

Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de geestelijke en lichamelijke toestand van [appellant], die mogelijk een ondercuratelestelling rechtvaardigen. Er zijn aanwijzingen dat [appellant] niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen, zowel op vermogensrechtelijk als niet-vermogensrechtelijk vlak. De curator en de dochters van [appellant] hebben concrete voorbeelden gegeven van zorgelijke gedragsveranderingen. Het hof concludeert dat de bescherming van de maatregel curatele noodzakelijk is, gezien de financiële problemen en de zorgen over alcoholgebruik en hygiëne. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 november 2020
Zaaknummer: 200.269.753/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7818470 / OV VERZ 19-5363
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R. Wouters.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [echtgenote] , echtgenote van appellant (hierna te noemen: de echtgenote van [appellant] );
- [dochter 1] en [dochter 2] , beiden dochters van appellant, (hierna te noemen: de dochters van [appellant] );
- [de curator] B.V, gevestigd te [vestigingsplaats] , de curator (hierna te noemen: de curator).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2019, heeft [appellant] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek tot ondercuratelestelling en de benoeming van [de curator] B.V. tot curator af te wijzen, dan wel een beslissing te geven die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 februari 2020, heeft de curator verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. J. Wouters namens zijn kantoorgenoot mr. R. Wouters;
  • de dochters van [appellant] ;
  • de curator, vertegenwoordigt door [vertegenwoordiger curator] , bijgestaan door mr. M.W. Veldhuijsen.
De echtgenote van [appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 augustus 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de curator, ingekomen op 24 september 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [appellant] , ingekomen op 1 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 12 april 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, over de goederen die [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [de curator] B.V. tot bewindvoerder. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 2 mei 2019.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [appellant] onder curatele gesteld, met benoeming van [de curator] B.V. tot curator.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Bij [appellant] is geen sprake van een lichamelijk of geestelijk gebrek en dit blijkt ook niet (concreet) uit onderzoeken. Dat sprake is van een geestelijke stoornis staat niet vast. De medische toestand en het gedrag van [appellant] zijn niet anders dan ten tijde van het instellen van het bewind en op dat moment was het bewind een voldoende maatregel. Uit de brief van 4 april 2020 van [arts neurologie] , arts neurologie (VUMC, poli neurologie), blijkt dat geen sprake is van een achteruitgang. De diagnose fronto-temporale dementie (FTD) staat niet vast.
Het bewind is een afdoende middel. De bewindvoerder heeft de verstrekking van gelden door derden aan [appellant] kunnen voorkomen. Overigens was [appellant] alleen nog maar aan het informeren naar de mogelijkheden voor het verkrijgen van een lening. Hij heeft dit niet aan de bewindvoerder voorgelegd omdat de rente te hoog was. Het achterhouden van enkele poststukken kan niet tot een curatele leiden. [appellant] betwist de genoemde zorgen op niet-vermogensrechtelijk vlak. De casemanager is er niet vanwege dementie. De woning van [appellant] ziet er keurig uit en zijn woongedrag is perfect. [appellant] is een keer van de fiets gevallen omdat zijn trapper dwars zat. Zijn alcoholgebruik kan niet tot een curatele leiden.
3.5.
De curator voert, kort samengevat, het volgende aan.
Bij [appellant] is sprake van een stoornis in de geestvermogens. Er is sprake van een klinische verdenking van FTD en veel psychosociale problematiek. Hierdoor is [appellant] niet in staat zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Uit de laatste verklaring van het VUMC, poli neurologie, van 14 september 2020, blijkt dat de executieve functies van [appellant] achteruitgaan.
De bewindvoerder heeft onvoldoende mogelijkheden om zaken terug te draaien. [appellant] is voor de onderbewindstelling in de financiële problemen gekomen. Hij is overeenkomsten aangegaan of willen aangaan met louche partijen, maar gaat daar ondanks het bewind mee door. [appellant] doet dit buiten de bewindvoerder om en informeert haar niet. De curatele is ook nodig om [appellant] niet meer overal bij te hoeven betrekken. Nu gaat [appellant] niet akkoord met voorstellen van de bewindvoerder of houdt hij zich niet aan de gemaakte afspraken. Hij is bijvoorbeeld, ondanks zijn toezegging, niet op zoek gegaan naar een andere accountant voor het opmaken van de jaarstukken van zijn voormalige huisartspraktijk, terwijl dit nodig is voor het verkrijgen van een herfinanciering voor de bestaande schulden. Verder is de dwingende sturingsmogelijkheid van curatele noodzakelijk. Omdat [appellant] zijn psychiatrisch beeld en de (financiële) omstandigheden ontkent, is te verwachten dat hij zich aan eventueel noodzakelijke behandeling en verzorging zal onttrekken. [appellant] heeft geruime tijd niet in het huis, maar in een niet verwarmde schuur geslapen. Inmiddels is [appellant] verhuisd en heeft hij iedere week woonbegeleiding vanuit casemanagement dementie. De woonbegeleiders zien ook dat [appellant] achteruit gaat. Er zijn zorgen over zijn alcoholgebruik en zijn woongedrag. Hij heeft een terras omgebouwd tot werkplaats, hij ruimt het huisvuil niet op en hij verwaarloost de buitenruimte.
Een andere curator zou eventueel pas benoemd moeten worden nadat de curator haar werkzaamheden met betrekking tot de herfinanciering, de verkoop van de woning en de echtscheiding heeft kunnen afronden.
3.6.
De dochters van [appellant] voeren, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn steeds meer zorgen over hun vader. Zijn (medische) toestand en gedrag zijn veranderd. Dat sprake is van een achtergang blijkt ook uit de brief van het VUMC, poli neurologie, van 14 september 2020. Wat [appellant] denkt dat er is afgesproken komt niet overeen met wat er volgens de ander is afgesproken. [appellant] heeft bijvoorbeeld een keer gezegd dat iemand een loods voor hem beschikbaar had, maar dat bleek dan niet het geval. Hij is nu, anders dan vroeger, niet meer proactief maar afwachtend. Dat is een wezenlijke verandering van zijn karakter. Een paar jaar geleden zocht hij alles nog op internet op of ging hij telefoneren als hij ergens vragen over had. Als het repareren van de grasmaaier te lang duurde, belde hij hoe het zat. Vroeger werd er ook gezegd dat als iets door [appellant] is gemaakt, je eraan kunt gaan hangen, maar nu is de door [appellant] opgehangen kapstok naar beneden gevallen. In mei is [appellant] van zijn fiets gevallen. Verder zijn er zorgen over zijn alcoholgebruik en zijn hygiëne. Het huis is nog een klusproject en er ligt allerlei gereedschap; hij merkt het niet op als dat gevaarlijk kan zijn voor een aanwezig kleinkind.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] uitdrukkelijk verklaard dat het hoger beroep niet ziet op de persoon van de curator c.q. bewindvoerder. Dit behoeft derhalve geen beoordeling door het hof.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.7.3.
Op grond van het voorgaande dient het hof allereerst te beoordelen of bij [appellant] sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand dan wel gewoonte van drank- of drugsmisbruik die een ondercuratelestelling rechtvaardigt. De aanwezigheid van een geestelijke stoornis is niet vereist. In de brief van 4 april 2020 van [arts neurologie] , arts neurologie (VUMC, poli neurologie), geeft de arts aan dat volgens haar over de voorafgaande periode geen evidente achteruitgang merkbaar is, maar dat [appellant] in het dagelijks leven wel tegen inschattingsproblemen lijkt aan te lopen en dat hij een verminderd inzicht in zijn persoonlijke functioneren heeft. De arts denkt dat sprake is van een zeer langzaam ontwikkelende FTD, waarbij op dit moment geen sprake is van een dementie in engere zin. Uit herhaald neuropsychologisch onderzoek blijkt dat wel sprake is van licht progressieve stoornissen in de executieve functies en van verminderd inzicht, hetgeen leidt tot problemen in de sociale situatie. De brief van het VUMC, poli neurologie, van 14 september 2020, bevat de meest recente informatie met betrekking tot de medische toestand van [appellant] . Hieruit blijkt dat in vergelijking tot voorgaande testonderzoeken de resultaten binnen het executieve domein overwegend achteruit zijn gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling is het hof bovendien gebleken dat [appellant] inmiddels ambulante ondersteuning ontvangt vanuit casemanagement dementie. Verder zijn er door de curator en de dochters van [appellant] verschillende concrete voorvallen genoemd, die door [appellant] onvoldoende zijn weersproken en waaruit voldoende blijkt dat bij [appellant] sprake is van een zorgelijke gedragsverandering. Het voorgaande in onderlinge samenhang met de eigen waarneming van het hof tijdens de mondelinge behandeling, maakt dat naar het oordeel van het hof voldoende vaststaat dat bij [appellant] sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand die een ondercuratelestelling rechtvaardigt.
3.7.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de bescherming van de maatregel curatele noodzakelijk is. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof genoegzaam gebleken dat [appellant] niet in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Ondanks het bewind dreigt [appellant] verder in de financiële problemen te geraken doordat hij zijn financiële situatie niet overziet. [appellant] probeert aan geld te komen, en dan nog via niet te goeder trouw bekend staande partijen. Hij doet dit zonder de bewindvoerder hierover te informeren, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat deze leningen het belang van [appellant] dienen. De bewindvoerder heeft het verstrekken van de gelden alsnog weten te voorkomen. Dat het enkel zou gaan om het informeren naar de mogelijkheden voor een herfinanciering, zoals [appellant] stelt, acht het hof onaannemelijk.
Uit de mail van [appellant] d.d. 11 december 2018 aan een kredietverstrekker, zoals overgelegd als productie 4 bij het beroepschrift, blijkt immers dat [appellant] trachtte een substantieel bedrag te lenen en ook, anders dan thans door [appellant] wordt aangevoerd, dat hij beoogde dit buiten de bewindvoerder om te realiseren. Ook op niet-vermogensrechtelijk vlak is er veel begeleiding nodig. Er zijn zorgen over het alcoholgebruik en de hygiëne van [appellant] . Verder zijn er klachten met betrekking tot zijn woongedrag. De curator wordt hierop aangesproken door de conciërge en de verhuurder van het appartement. [appellant] ontvangt wekelijks begeleiding door twee woonbegeleiders vanuit casemanagement dementie. Die proberen [appellant] te sturen maar volgens de curator gaat dat heel lastig. Een dwingende sturingsmogelijkheid is noodzakelijk. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de behartiging van de belangen van [appellant] niet kan worden bewerkstelligd met de minder verstrekkende maatregelen bewind en mentorschap.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 augustus 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.