ECLI:NL:GHSHE:2020:3489

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
200.253.917_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de kinderen na de echtscheiding is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.I.B. Grosfeld, verzoekt om de vernietiging van de beschikking van 30 oktober 2018, waarin de zorgregeling is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bronsveld, is verweerster in het principaal hoger beroep en verzoekster in het incidenteel hoger beroep. De Stichting Jeugdbescherming Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming zijn als belanghebbenden betrokken in de procedure.

De mondelinge behandeling vond plaats op 24 september 2020, na eerdere aanhoudingen vanwege coronamaatregelen. Tijdens de behandeling is de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende brieven en formulieren van de betrokken partijen en de GI. De rechtbank had eerder de zorgregeling gewijzigd, waarbij de vader en de kinderen recht hebben op contact volgens een vastgesteld schema.

Het hof overweegt dat het belang van de vader bij zijn hoger beroep inmiddels is komen te vervallen, aangezien de zorgregeling is gewijzigd. Daarom wijst het hof het verzoek van de vader tot vernietiging van de beschikking af. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien de partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de gevolgen van de echtscheiding betreft. De beslissing is op 12 november 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 november 2020
Zaaknummer : 200.253.917/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/329613 FA RK 17-2059
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (afgekort: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in art. 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

7.De beschikking d.d. 24 oktober 2019

Het hof heeft bij beschikking van 24 oktober 2019, voor zover hier van belang, de verdere behandeling van de zaak ten aanzien van de zorgregeling pro forma aangehouden tot 19 december 2019, met het verzoek aan de GI om uiterlijk een week vóór die datum het hof schriftelijk te informeren over het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling en het verloop van de zorgregeling.

8.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

8.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft – na eerdere aanhouding vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus – plaatsgevonden op 24 september 2020. Gelet op de onderlinge samenhang is onderhavige zaak gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.272.318/01 (betreffende het hoger beroep tegen de hierna te noemen beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2019). In deze laatste zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Grosfeld;
-de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
8.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 9 maart 2020.
8.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de brief met bijlagen van de GI van 25 oktober 2019;
- het V8-formulier met een brief van mr. Bronsveld van 5 november 2019;
- het V8-formulier met een brief van mr. Grosfeld van 11 november 2019;
- de brief met bijlage van de GI d.d. 10 december 2020;
- het V6-formulier met één productie van mr. Grosfeld van 9 februari 2020;
- het V8-formulier met producties van mr. Bronsveld van 27 februari 2020;
- het V6-formulier met producties van mr. Grosfeld van 9 maart 2020;
- de brief met bijlage van de GI van 13 maart 2020;
- het V6-formulier met producties van mr. Grosfeld van 20 september 2020;
- het V8-formulier met producties van mr. Bronsveld van 22 september 2020;
- het V8-formulier met producties van mr. Grosfeld van 23 september 2020.
8.4.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- de eindevaluatie van Pro6, door mr. Bronsveld bij V8-formulier ingediend op 25 september 2020 en door de GI ingediend op 30 september 2020.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Het hof overweegt als volgt.
9.1.1.
Voor de verdere beoordeling is het volgende van belang.
Bij beschikking van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank, op verzoek van de GI, de zorgregeling die is vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2018 en die in onderhavige procedure in geschil is, gewijzigd. Ingevolge de beschikking van 14 oktober 2019 zijn de vader en de kinderen gerechtigd tot contact met elkaar:
- eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school;
- in de andere week op woensdag na school tot donderdag naar school;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door de ouders te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt.
9.1.2.
Als gevolg van de beschikking van 14 oktober 2019 is het belang van de vader bij zijn hoger beroep tegen voornoemde echtscheidingsbeschikking, voor zover het de zorgregeling betreft, inmiddels komen te ontbreken.
Het hof zal daarom het verzoek van de vader in principaal hoger beroep om de echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de zorgregeling te vernietigen, afwijzen.
9.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de gevolgen van de echtscheiding betreft.

10.De beslissing

Het hof:
op het principaal hoger beroep:
wijst af het verzoek van de vader tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 oktober 2018, voor wat betreft de door de rechtbank vastgestelde regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 12 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.