In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De rechtbank had het voordeel vastgesteld op € 95.585,- en een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene. De advocaat-generaal vorderde echter een verhoging van dit bedrag naar € 105.585,-. Het hof heeft de berekeningsmethodiek aangepast en gekozen voor een transactieberekening in plaats van de eerder toegepaste eenvoudige kasopstelling. Dit houdt in dat het hof rekening heeft gehouden met huisvesting- en elektriciteitskosten bij legale afname. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 april 2013 hennep heeft geteeld in twee panden, waarbij het hof oordeelde dat de teelt in één van de panden geen voordeel heeft opgeleverd. De uiteindelijke schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 25.180,-, met een betalingsverplichting van € 22.477,- na verbeurdverklaring van een eerder bedrag. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, wat heeft geleid tot een matiging van de betalingsverplichting met 10%. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.