ECLI:NL:GHSHE:2020:3680

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
20-002869-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt en vrijspraak van diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De politierechter had een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij Enexis B.V. toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf heeft gevorderd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de verdachte niet als pleger of medepleger van de hennepteelt kan worden aangemerkt, maar slechts als medeplichtige. De verklaring van de verdachte werd als geloofwaardig beschouwd, en het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de diefstal van elektriciteit.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de medeplichtigheid aan hennepteelt, waarvoor hij een taakstraf van 80 uren kreeg opgelegd. De vordering van de benadeelde partij Enexis B.V. werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002869-18
Uitspraak : 26 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 mei 2017 in de strafzaak met parketnummer 03-142784-12 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres 1].
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-feit 1 primair: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
en
-feit 2: diefstal;
veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij Enexis B.V. toegewezen voor een bedrag van € 3.091,89 en heeft ter zake een schadevergoedingsmaatregel opgelegd met vervangende hechtenis van 40 dagen. Tevens heeft de politierechter de wettelijke rente toegewezen vanaf 14 november 2011 en heeft verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij van € 175,-.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen omdat dit een aantekening mondeling vonnis is. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Enexis BV heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de primaire schadevergoeding ten bedrage van € 3.091,89, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente en de proceskosten van € 175,-.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaring van het feit onder 1 subsidiair. Ten aanzien van het feit onder 1 heeft de verdediging eveneens een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan.
Voor wat betreft de strafoplegging heeft de verdediging oplegging bepleit van een geheel voorwaardelijke taakstraf met een geringer aantal uren dan in eerste aanleg opgelegd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Enexis B.V. heeft de verdediging primair afwijzing verzocht en subsidiair – in het geval van toewijzing – dat daarop de kosten netmeting in mindering worden gebracht. Voor wat betreft de proceskosten van de benadeelde partij heeft de verdediging zich gerefereerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 14 november 2011 in de gemeente Nuth tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 240, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 14 november 2011 in de gemeente Nuth met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres 2] (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 240, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op of omstreeks 14 november 2011 in de gemeente Nuth, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode 1 augustus 2011 tot en met 14 november 2011 in de gemeente Nuth tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning heeft weggenomen stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van 1 primair:
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van verdachte gevolgd dient te worden. Daaruit volgt dat zijn deelname wel als medeplichtigheid is te kwalificeren maar dat de verdachte het feit niet, zoals onder 1 primair is tenlastegelegd, als pleger of medepleger heeft gepleegd.
De advocaat-generaal heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is en dat verdachte als pleger dan wel medepleger van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden aangemerkt. Daarvoor zou steun te vinden zijn in een anonieme melding alsmede in de verklaring van de buurman.
Voor zover het hof de advocaat-generaal in zijn standpunt zou volgen dat de verdachte als (mede)pleger moet worden aangemerkt en het daarbij de anonieme melding zou betrekken, heeft de verdediging verzocht de anonieme melder als getuige te horen op welk verzoek het hof heeft bepaald bij eindarrest te zullen beslissen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de politie is op 25 oktober 2011 een anonieme melding binnengekomen dat er bij het pand aan de [adres 2] een grote afvalcontainer is geplaatst. Deze container zou om de zes tot acht maanden voor het pand staan en zou in de nacht worden volgestort met hennepafval afkomstig uit die woning.
Mede naar aanleiding van deze melding en een uitgevoerde netmeting is op 14 november 2011 binnengetreden in het pand waarbij een hennepkwekerij werd aangetroffen. Het pand is een tussengelegen voormalig café met een bovenwoning. Het pand verkeerde in een slechte bouwtechnische staat.
De buurman heeft verklaard dat het pand sinds 2 à 3 jaar terug door de huidige eigenaar (
hof: de verdachte) is gekocht. Verdachte is er onregelmatig gekomen. De afgelopen weken is hij vaker langs geweest. Hij was hier toen samen met andere mensen het pand aan het leegruimen. Er kwamen heel onregelmatig onbekende mensen.
Op 25 mei 2012 is verdachte door de politie voor de eerste maal gehoord. Hij heeft toen verklaard het pand aan de [adres 2], te hebben gekocht, dat dit een café met een appartement was, dat hij daar een pizzeria wilde opstarten en er zelf boven wilde wonen en daar appartementen wilde maken. Verdachte had het huis gekocht voor € 160.000,- maar kon dit niet opknappen omdat hij daarvoor geen lening kreeg. Verdachte sliep toen bij zijn ouders omdat het pand vervallen was en onbewoonbaar.
In oktober 2011 heeft verdachte het woonhuis met café laten taxeren en de taxerende makelaar had hem gezegd dat hij maar een handig iemand moest zoeken die het voor hem kon opknappen en/of wilde verkopen. Hij heeft toen een lijstje opgehangen in de supermarkten te [adres 2]. Op het lijstje had hij gezet “te koop, te huur, horecapand, appartementen om op te knappen”. Hierop hadden mensen gereageerd en zij zijn ook het pand komen bekijken. De eerste ontmoeting was op de [adres 2] in het pand met een kleine dikke man met een baard en een petje (
[betrokkene]en een blonde dame. De man vertelde dat hij een aannemer was en uit België kwam. Hij zocht opknappanden en vond het pand geschikt. De man bood verdachte aan om het pand in de toekomst van hem te kopen maar zei dat hij het eerst wilde opknappen. Dat zou in oktober 2011 zijn geweest. Hij wilde één appartement bewoonbaar maken om daar zelf te gaan wonen. Hij hoefde dan geen huur te betalen en in januari 2012 wilde hij dan de woning overnemen. Verdachte heeft hem ook de sleutel van de woning gegeven en heeft verder geen zicht meer gehouden op wat men daar uitspookte.
In een weekend, vóór de inval, is verdachte langs geweest bij het pand. Verdachte is toen ook boven geweest en heeft spullen gezien die niet klopten. Verdachte zag een groot watervat en er waren zeiltjes gespannen tegen de lichtinval. Ook had hij een heel grote filter zien staan. Verdachte had toen al een vermoeden. Hij heeft geholpen met het ophangen van camera’s.
Enige tijd later is verdachte weer langs geweest om te gaan kijken en toen zag hij dat men bezig was in een plantage. Verdachte heeft daar toen met twee jongens gesproken die zeiden dat [betrokkene] contact met hem zou opnemen.
Verdachte heeft die avond telefonisch met [betrokkene] afgesproken en heeft hem ontmoet bij een tankstation tegenover de [adres 3]. [betrokkene] kwam daar met een witte bestelbus van het merk Volkswagen Caddy met Belgisch kenteken. [betrokkene] deed toen het voorstel dat hij het huis zou opknappen en dat verdachte ongeveer € 10.000,- zou krijgen per oogst uit de plantage. Twee appartementen en het dak zouden worden opgeknapt en verdachte hoefde daar alleen maar het materiaal voor te betalen en niet het uurloon omdat die mannen (
hof: bedoeld zal zijn die mannen voor de kwekerij)er toch zouden zijn. Toen verdachte die bedragen hoorde is hij overstag gegaan en stemde in met het plaatsen van 200 hennepplanten. Verder contact tussen verdachte en [betrokkene] is er niet meer geweest omdat intussen de inval had plaatsgevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 12 november 2020 in grote lijnen hetzelfde verklaard als ter gelegenheid van zijn eerste politieverhoor. Verdachte heeft aan zijn verklaring toegevoegd dat hij zelf in september/oktober 2011 een container had laten plaatsen en was begonnen met het strippen van de woning. Daarna is de makelaar gekomen die heeft laten weten dat het pand voor maar € 60.000,- zou worden getaxeerd en dat het daarom beter was dat hij iemand zocht die het zou willen opknappen/huren/kopen en dat verdachte toen de briefjes in de supermarkten heeft gehangen waarop uiteindelijk [betrokkene] heeft gereageerd.
De vraag is nu of verdachte in zijn hiervoor weergegeven verklaring dient te worden gevolgd, zoals de verdediging heeft gesteld, of juist niet, zoals door de advocaat-generaal is betoogd.
Het hof volgt de verdediging in haar standpunt en overweegt daartoe het volgende.
In de eerste plaats heeft de verdachte in zijn eerste verklaring bij de politie op 25 mei 2012 uitvoerig en zeer gedetailleerd verklaard over de wijze waarop de hennepkwekerij in het pand tot stand is gekomen en welke de rol van hemzelf en anderen daarbij is geweest. Verdachte heeft met deze verklaring ook zichzelf belast omdat hij daarin uiteindelijk heeft erkend dat hij wist van de hennepkwekerij, dat hij toestemming gaf voor 200 hennepplanten en dat hij € 10.000,- per oogst zou ontvangen.
In de tweede plaats schetst verdachte in zijn verklaring een alternatief scenario dat niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Verdachte heeft immers een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van een afvalcontainer bij het pand en de aanwezigheid van diverse – ook voor hem – onbekende personen. Deze waren er aanvankelijk in verband met “stripwerkzaamheden” aan het vervallen en onbewoonbare pand. De alternatieve verklaring van verdachte vindt in zoverre ook steun in het dossier doordat daarin is opgenomen dat verbalisanten – naar aanleiding van de anonieme melding – inderdaad een afvalcontainer voor het pand aantroffen met daarin geen – zoals de anonieme melder had laten weten – hennepafval maar bouwafval.
De verklaring van verdachte – die in de kern erop neer komt dat verdachtes bijdrage aan de hennepkwekerij zich beperkte tot het daarvoor beschikbaar stellen van zijn woning en het helpen bij het plaatsen van camera’s – brengt het hof tot het oordeel dat verdachte als pleger noch als medepleger van de onder 1 primair tenlastegelegde gedragingen is aan te merken. Van een gezamenlijke uitvoering is immers geen sprake, terwijl de gedragingen van de verdachte doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. De bijdrage van verdachte is naar het oordeel van het hof ook overigens van onvoldoende gewicht om de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en andere betrokkenen bij de hennepkwekerij vast te stellen. Overeenkomstig het standpunt van de verdediging spreekt het hof verdachte daarom vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het vorenstaande impliceert dat het hof niet meer gehouden is een beslissing te geven op het verzoek van de verdediging tot het horen van de anonieme melder.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van stroom. Daartoe is aangevoerd dat niet blijkt dat verdachte zelf dan wel met anderen enige wegnemingshandeling heeft verricht en bovendien van die wegneming geen wetenschap had.
De advocaat-generaal heeft – in het verlengde van het ten aanzien van het onder 1 primair ingenomen standpunt – gesteld dat, nu verdachte als pleger of medepleger bij de hennepteelt betrokken is geweest, hij wetenschap moet hebben gehad van de diefstal van elektriciteit en daardoor als pleger dan wel medepleger van die diefstal dient te worden veroordeeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat na het binnentreden in een aansluitkast van de elektriciteit een illegale aftakking voor de hoofdbeveiliging werd aangetroffen. De elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij werd daardoor niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Het hof heeft hiervoor ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde geoordeeld dat niet is gebleken dat verdachte hennep heeft geteeld noch als medepleger daarbij betrokken is geweest, maar enkel medeplichtige aan die hennepteelt is geweest. In dit geval rijst de vraag of verdachte in die hoedanigheid wel als pleger of medepleger van de diefstal van stroom kan worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat in het dossier niet blijkt dat verdachte zelf enige wegnemingshandeling ten aanzien van de stroom heeft verricht. Dit behoeft aan een bewezenverklaring van medeplegen van de diefstal van elektriciteit niet in de weg te staan maar dan is wel nodig dat er sprake is van de daarvoor vereiste bewuste en nauwe samenwerking met degene die wel zelf de assimilatielampen (en/of eventuele andere apparatuur) heeft aangezet.
Voor het bewijs van die samenwerking is niet voldoende dat de verdachte op enigerlei wijze bij de desbetreffende hennepteelt betrokken is. Vereist is in de eerste plaats dat de verdachte wist dat de hennepkwekerij op illegale stroom draaide. In de tweede plaats is een vereiste dat de verdachte een bijdrage aan de hennepteelt heeft geleverd die van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
In dat kader stelt het hof vast dat uit het dossier niet volgt dat verdachte wist dat de hennepkwekerij op illegale stroom draaide. Daarvoor is in de eerste plaats van belang, en dat heeft verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat de hoofdelektriciteitsmeter zich op het terrein van de buren bevond en niet in het pand van verdachte zelf. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat verdachte ten tijde van de hennepteelt geen zicht had op die meter en dus ook niet op eventuele manipulaties daarvan. De advocaat-generaal heeft in dit verband, onder verwijzing naar een opmerking van de gemachtigde van de benadeelde partij Enexis BV ter terechtzitting, nog gewezen op een dikke grijze elektriciteitskabel die via de trapopgang naar de kweekruimte voerde. Naar het oordeel van het hof maakt dit de waardering van de omstandigheden niet anders. Het enkele feit dat de verdachte wist van de hennepkwekerij en een dergelijke kabel bij zijn bezoek aan het pand moet hebben gezien brengt nog niet mee dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van een illegale aftakking in de aansluitkast.
Nu daarnaast evenmin van voldoende betrokkenheid van verdachte bij die hennepteelt is gebleken – verdachte is slechts als medeplichtige aangemerkt en heeft enkel ten behoeve van die hennepteelt zijn pand ter beschikking gesteld zonder zich verder met de hennepteelt te bemoeien –, kan niet worden gekomen tot het oordeel dat verdachte medepleger van de elektriciteitsdiefstal is, zodat verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 14 november 2011 in de gemeente Nuth met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [adres 2], 240 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 14 november 2011 in de gemeente Nuth opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De politierechter heeft verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Achter dit oordeel heeft de advocaat-generaal zich geschaard.
Verdachte is in 2011 betrokken geweest bij een hennepkwekerij. Het hof heeft verdachte vrijgesproken van het (mede)plegen van hennepteelt en hem - onder bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde - veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt. Ook heeft het hof verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit. Mede gelet hierop komt het hof tot een andere sanctie dan de politierechter heeft opgelegd.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Zij gaan bij de teelt van 100 tot 500 hennepplanten uit van 120 uur taakstraf en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk. Verdachte wordt niet als (mede)pleger maar als medeplichtige aan hennepteelt veroordeeld en in zoverre zal het hof ten gunste van de verdachte afwijken van dit vertrekpunt.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 september 2020 voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op het totale tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen van 80 uur.
Met de verdediging en de advocaat-generaal heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
De aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg stelt het hof op 2 mei 2012, zijnde de datum waarop verdachte werd aangehouden. Deze termijn eindigt op 15 mei 2017, zijnde de datum van het vonnis van de politierechter.
Daarmee is de termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met ruim drie jaren overschreden zonder dat daarvoor een goede reden aanwijsbaar is.
In hoger beroep stelt het hof de aanvang van de redelijke termijn op 4 september 2018, de datum waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld. Het einde van deze termijn stelt het hof op 26 november 2020, zijnde de datum waarop het hof arrest in deze zaak zal wijzen.
Daarmee is de termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met ruim twee maanden overschreden.
Weliswaar is de redelijke termijn overschreden, maar nu het hof komt tot een geheel voorwaardelijke taakstraf ziet het geen aanleiding een nadere strafvermindering toe te passen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij Enexis
Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij Enexis heeft in eerste aanleg ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.859,89. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.091,89.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. In hoger beroep is de vordering namens de benadeelde partij bijgesteld tot € 3.091,89 aan materiële schade en € 175,-- aan proceskosten, zoals toegewezen door de politierechter. Subsidiair heeft de benadeelde partij € 1.213,14 aan materiële schade gevorderd, waarbij de kosten van de weggenomen elektriciteit zijn beperkt tot een periode van zeven dagen.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij Enexis in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof ziet geen grond de vordering van de benadeelde partij af te wijzen als door de verdediging verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij Enexis niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 26 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.