In deze zaak gaat het om de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdhulpinstelling. De ouders, de vader en de moeder, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De zaak is in hoger beroep gekomen na een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing werd verleend. De minderjarige verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen of te bekorten. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2020 zijn de minderjarige, de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, waaronder een autismespectrumstoornis en klachten die passen bij een trauma. Ondanks de positieve ontwikkeling die hij doormaakt in de gesloten setting, is het hof van oordeel dat de gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De ouders hebben aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige tijdens de weekenden thuis, maar het hof is van mening dat er te veel risico's verbonden zijn aan een onmiddellijke thuisplaatsing. De GI heeft ook aangegeven dat de minderjarige nog verder moet werken aan zijn impulsbeheersing en weerbaarheid.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing wordt verlengd tot 7 april 2021. Het hof wijst het verzoek van de minderjarige af om eerder thuis te worden geplaatst, omdat de risico's te groot zijn en de behandeling in de gesloten setting nog niet is afgerond.