ECLI:NL:GHSHE:2020:3723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.285.078_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdhulpinstelling. De ouders, de vader en de moeder, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De zaak is in hoger beroep gekomen na een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing werd verleend. De minderjarige verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen of te bekorten. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2020 zijn de minderjarige, de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, waaronder een autismespectrumstoornis en klachten die passen bij een trauma. Ondanks de positieve ontwikkeling die hij doormaakt in de gesloten setting, is het hof van oordeel dat de gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De ouders hebben aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige tijdens de weekenden thuis, maar het hof is van mening dat er te veel risico's verbonden zijn aan een onmiddellijke thuisplaatsing. De GI heeft ook aangegeven dat de minderjarige nog verder moet werken aan zijn impulsbeheersing en weerbaarheid.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing wordt verlengd tot 7 april 2021. Het hof wijst het verzoek van de minderjarige af om eerder thuis te worden geplaatst, omdat de risico's te groot zijn en de behandeling in de gesloten setting nog niet is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 december 2020
Zaaknummer : 200.285.078/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/282096 / JE RK 20-1892
C/03/282098 / JE RK 20-1893
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [instelling] te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader, en [de moeder] , hierna te noemen: de moeder, tezamen ook aangeduid als de ouders;
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 september 2020, op schrift gesteld op
1 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover daarbij een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van hem is verleend, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de uithuisplaatsing onmiddellijk zal worden opgeheven, althans zal worden bekort tot een termijn die het hof redelijk acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Van Ek;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de ouders.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de voorhuwelijkse relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 7 juli 2020 is [minderjarige] voorlopig voor de duur van drie maanden onder toezicht van de GI gesteld. Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van twee weken.
Bij beschikking van 17 juli 2020 is met ingang van 21 juli 2020 een machtiging tot gesloten plaatsing verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 7 oktober 2020.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 oktober 2020 tot 7 oktober 2021 en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 7 oktober 2020 tot uiterlijk 7 april 2020 (het hof begrijpt: 7 april 2021) uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is verleend en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Het hoger beroep van [minderjarige] is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.
Standpunten
3.5.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Het gaat goed met [minderjarige] op de groep bij [instelling] . Hij heeft bepaalde vrijheden en gaat ieder weekend op verlof bij de ouders. [minderjarige] gaat naar school op het terrein van [instelling] , nu nog maar één lesuur per dag, binnenkort dagelijks vanaf 8.30 uur tot 14.45 uur. Hij doet verder aan fitness, werkt in het groen en verricht handenarbeid.
Ondanks dat het goed met hem gaat bij [instelling] , vindt [minderjarige] dat hij een nieuwe kans dient te krijgen bij de ouders thuis. Hij kan weer terug naar zijn oude school ( [school] ) en kan vanuit thuis de noodzakelijke therapieën volgen via Mondriaan. [minderjarige] heeft geen sombere of negatieve gedachtes meer. Hij heeft geleerd van het verleden en zoekt in de weekenden geen foute vrienden meer op. De relatie met zijn ouders is beter dan voorheen. De ouders accepteren hulp in de thuissituatie wanneer [minderjarige] weer thuis komt wonen. Ook de ouders zien in dat zaken anders moeten lopen dan voorheen.
3.6.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] wanneer hij tijdens de weekenden thuis is. [minderjarige] houdt zich aan de afspraken. De ouders benaderen [minderjarige] ook anders sinds zij weten met welke problematiek hij kampt.
Zij kunnen zaken rondom [minderjarige] waar zij tegenaan lopen, bespreken tijdens de multisysteemtherapie, die weer zal worden opgestart na de thuiskomst van [minderjarige] .
De ouders hebben benadrukt dat [minderjarige] hulp moet krijgen. Zij zijn bezorgd voor een verlenging van de gesloten plaatsing, omdat de hulpverlening nog niet geregeld is.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige] doet het goed binnen het kader van de gesloten plaatsing. Hij zit nu op een kleine groep van zes jeugdigen. Normaliter bestaat een groep uit tien tot twaalf personen.
Het aanbieden van duidelijkheid en structuur werkt voor [minderjarige] . Dit is ook een vorm van behandeling.
De GI acht het nu nog te vroeg om de gesloten uithuisplaatsing te beëindigen. [minderjarige] moet nog meer oefenen met het zeggen van ‘nee’, met name tegen foute vrienden. Op 1 december 2020 heeft de gezinsvoogd een gesprek met de gedragswetenschapper van [instelling] . Dit gesprek zal onder meer gaan over de vraag of [minderjarige] in een meer open groep zal worden geplaatst. De GI verwacht niet dat de gesloten plaatsing tot 7 april 2021 hoeft voort te duren.
Zodra [minderjarige] bij [instelling] is ontslagen, zal de multisysteemtherapie weer worden opgestart.
De GI heeft inmiddels ook een externe psycholoog benaderd voor [minderjarige] . Het vermoeden bestaat dat [minderjarige] kampt met PTSS. Er is echter wel een wachtlijst. De GI vindt het van groot belang dat er spoedig een intakegesprek komt, zodat [minderjarige] direct na zijn vertrek bij [instelling] hulp van een psycholoog krijgt. Verder zal er dan vanuit [instelling] een buddy voor [minderjarige] worden geregeld.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De raad handhaaft het inleidend verzoek. Bij onmiddellijke thuisplaatsing van [minderjarige] is er een te grote kans op falen. [minderjarige] moet nog meer oefenen met het stellen van grenzen.
Het oordeel van het hof
3.9.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.2.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.3.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
3.9.5.
Het hof is verder van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog is voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
Bij [minderjarige] is sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waardoor hij in zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig wordt belemmerd. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van 22 september 2020 blijkt dat [minderjarige] een autismespectrumstoornis heeft. Hij heeft moeite met het juist interpreteren en inschatten van sociale situaties. [minderjarige] heeft een sterk rechtvaardigheidsgevoel en is beïnvloedbaar. Hierdoor kan hij in gevaarlijke situaties terecht komen, hetgeen in het verleden ook regelmatig is gebeurd. [minderjarige] is van goede wil, maar kwetsbaar en weinig weerbaar. Daarnaast heeft [minderjarige] lange tijd gekampt met depressieve gevoelens en ervaart hij klachten die passen bij een trauma.
[minderjarige] maakt bij [instelling] een positieve ontwikkeling door. Hij heeft baat bij de structuur en de begrenzing die hem in de gesloten setting worden geboden. Het hof staat voor de vraag of opname en verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie nog langer noodzakelijk is. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het hof is van oordeel dat aan een thuisplaatsing thans te grote risico’s zijn verbonden. Het hof heeft hierbij mede gelet op de neiging van [minderjarige] tot terugvallen in zijn oude probleemgedrag, zoals daarvan blijkt uit het raadsrapport. [minderjarige] moet op [instelling] zijn impulsbeheersing nog verder ontwikkelen. Blijkens de verklaring van de GI tijdens de mondelinge behandeling is de inzet van de GI erop gericht dat [minderjarige] bij [instelling] in een setting waarin hij gaandeweg steeds meer vrijheden krijgt, verder oefent met het zichzelf staande houden binnen een groep en met grenzen stellen. Ook binnen de behandelaanpak van de groep wordt er gewerkt aan het vergroten van de weerbaarheid van [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande acht het hof voortzetting van de gesloten plaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk en wordt voorbij gegaan aan zijn verzoek, hem nu al thuis te plaatsen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 september 2020, op schrift gesteld op 1 oktober 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, waarbij het hof het dictum verbeterd leest in die zin dat de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing wordt verleend tot 7 april 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, H. van Winkel en
E.H. Schijven - Bours en is op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.