ECLI:NL:GHSHE:2020:3728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.280.658_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, die te maken heeft met complexe problematiek, waaronder een coördinatie-ontwikkelingsstoornis en zwak sociaal-emotioneel functioneren. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 april 2020 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) van 15 april 2020 tot 15 januari 2021. De moeder betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in het gezinshuis goed functioneert en dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging aanwezig is, die niet door de moeder kan worden weggenomen. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de problematiek van de minderjarige en de hulpverlening die nodig is. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De beslissing is op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 december 2020
Zaaknummer : 200.280.658/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/367502 / JE RK 20-34
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 april 2020, gegeven onder bovenvermeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] met ingang van 15 april 2020 tot 15 januari 2021 onder toezicht te stellen, af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ben Ahmed. In verband met de coronamaatregelen is
mr. Ben Ahmed met gebruikmaking van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding gehoord;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die op 28 oktober 2020 ter griffie van het hof is ingekomen. Tevens heeft [minderjarige] voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met het hof gesproken. De gezinshuisouder mevrouw [gezinshuisouder] was bij dit gesprek aanwezig volgens de dringende wens van [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brief en van het gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 12 augustus 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 15 januari 2020 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 januari 2020 tot 15 april 2020. De rechtbank heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling aangehouden tot 19 maart 2020 pro forma, in afwachting van informatie van de GI over wanneer er een jeugdzorgwerker beschikbaar is en wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld voor het restant van de verzochte termijn, dat is vanaf 15 april 2020 tot 15 januari 2021.
3.4.
De moeder kan zich met die laatste beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Inmiddels is [minderjarige] sinds juli 2020 uithuisgeplaatst in een gezinshuis, maar op die uithuisplaatsing ziet de onderhavige procedure niet.
Standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] (als gevolg van de opvoedsituatie bij de moeder). De raad benoemt in zijn rapport geen concrete, actuele situaties die een ondertoezichtstelling noodzakelijk maken. Ook de strijd tussen de ouders levert geen concreet risico op voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] vertoont geen zorgelijk gedrag. De moeder is bereid mee te werken aan de hulpverlening, maar de hulpverlening beantwoordt haar vraag om hulp niet adequaat. Nog steeds staat niet vast wat [minderjarige] mankeert en wat passende hulpverlening voor haar is. Er moet eerst een diagnose worden gesteld. Hiervoor dient [minderjarige] te worden opgenomen binnen de GGZ. De moeder kan zich vinden in een traject bij de GGZ.
De moeder heeft geen vertrouwen in het traject dat de GI heeft ingezet. De GI onderneemt geen actie om passende hulpverlening op te starten. Het contact tussen de moeder en de GI is slecht.
Een vrijwillig kader volstaat om de zorgen over [minderjarige] aan te pakken. De moeder wil zelf de regie voeren. De uithuisplaatsing die inmiddels heeft plaatsgevonden lost de problemen van [minderjarige] niet op. Wanneer [minderjarige] nu in een weekend bij de moeder thuis is, ontstaat er vaak weer ruzie. In zoverre is er niets veranderd. De moeder meent dat [minderjarige] hulp nodig heeft. Ook moeten de moeder en [minderjarige] samen hulp krijgen in de thuissituatie om de problemen die zich voordoen in hun onderlinge interactie aan te pakken. De moeder vindt overigens dat er bij haar zelf geen sprake is van persoonlijke problematiek, waarvoor zij individueel hulp nodig zou hebben.
Subsidiair voert de moeder aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is.
3.7.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren.
[minderjarige] doet het goed in het gezinshuis. Zij wordt begeleid door een medewerker van ASVZ . Die begeleiding stopt in januari 2021. De gezinsvoogd is doende om aansluitend een coach voor [minderjarige] aan te vragen.
Binnenkort zal ook de ouderbegeleiding vanuit Juzt starten.
[minderjarige] moet tot rust komen. Haar welzijn staat nu op de voorgrond. Eerdere hulpverlening heeft niet gebaat, omdat de moeder de hulp steeds voortijdig stopzet. [minderjarige] denkt dat zij alles fout doet. Het gedrag dat [minderjarige] bij de moeder laat zien, vertoont zij elders niet. Een systemische aanpak is niet haalbaar. De moeder moet eerst aan zichzelf werken, maar acht dat niet nodig. Dat maakt de ondertoezichtstelling onverminderd nodig en maakt overigens ook dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder nu geen prioriteit heeft.
3.8.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
De raad handhaaft tijdens de mondelinge behandeling zijn inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling. Passende hulpverlening is in het vrijwillig kader nog steeds niet haalbaar. [minderjarige] bloeit nu bovendien op. Haar uithuisplaatsing was zeer noodzakelijk. De moeder moet accepteren dat zij niet kan bieden wat [minderjarige] nodig heeft.
3.9.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende verklaard.
De vader ziet dat [minderjarige] opbloeit in het gezinshuis. De tweewekelijkse contactweekenden tussen de vader en [minderjarige] verlopen goed.
De vader is verheugd dat de GI toezicht houdt op [minderjarige] en vindt dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] onmisbaar is.
Het oordeel van het hof
3.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] kampt met complexe kind-eigenproblematiek, namelijk Development Coördination Disorder (DCD), ofwel coördinatie-ontwikkelingsstoornis, en zwak sociaal-emotioneel functioneren, alles in combinatie met systeemproblematiek. [minderjarige] heeft heel weinig zelfvertrouwen. Zij is sociaal-emotioneel behoorlijk veel jonger dan haar leeftijdgenoten. Hierdoor vindt zij moeilijker aansluiting bij hen. Verder vindt [minderjarige] het moeilijk om haar emoties te reguleren.
Toen [minderjarige] nog thuis woonde, waren er grote zorgen over het opstandige, agressieve gedrag dat [minderjarige] bij de moeder liet zien en over haar stagnerende ontwikkeling. Ook gaf [minderjarige] aan dat zij depressieve gevoelens had. Blijkens het raadsrapport namen de conflicten tussen de moeder en [minderjarige] in ernst en frequentie toe. Er was sprake van veel wederzijdse boosheid, hetgeen uitmondde in schreeuwen en duwen. Dit zorgde voor een toenemende onveiligheid. Uit het rapport van de raad blijkt dat in oktober 2019 de politie bij de moeder thuis aan de deur is geweest vanwege een melding van de buren over een conflict tussen de moeder en [minderjarige] .
De moeder heeft een belast verleden. De hulpverlening heeft gezien dat de moeder hard haar best deed om aansluiting te vinden bij [minderjarige] , maar dat zij overvraagd en overbelast werd wat betreft de opvoeding van [minderjarige] . Het gevolg daarvan is een zeer verstoorde ouder-kind relatie. Uit de stukken blijkt dat de moeder [minderjarige] niet de sturende en structurerende opvoeding kan bieden die zij in verband met haar problematiek nodig heeft. Hierdoor komt [minderjarige] onvoldoende toe aan haar ontwikkelingstaken.
Daarnaast zit [minderjarige] klem tussen de ouders. De ouders zijn nog steeds verwikkeld in een ex-partnerstrijd waardoor hun onderlinge communicatie moeizaam verloopt.
Er is jarenlang een veelheid van vrijwillige hulpverlening ingezet, maar deze heeft onvoldoende resultaat gehad. Met name de moeder zoekt de oplossing buiten zichzelf, terwijl de hulpverlening van mening is dat de moeder therapie moet krijgen voor haar belaste verleden. De moeder heeft weliswaar gepleit voor een opname van [minderjarige] binnen de GGZ, maar uit het raadsrapport blijkt dat de GGZ meent dat er eerst meer duidelijkheid moet komen over de mogelijkheden en beperkingen van de moeder voordat een opname van [minderjarige] overwogen wordt.
Sinds [minderjarige] in het gezinshuis woont, bloeit zij op. Aan haar wordt nu de opvoedingssituatie geboden die zij, gelet op haar problematiek, nodig heeft om zich te ontwikkelen en uit te groeien richting zelfstandigheid.
Gezien de complexe problematiek bij [minderjarige] en het feit dat er al veel hulp is ingezet met weinig resultaat, ziet het hof geen grond om de termijn van de ondertoezichtstelling te bekorten.
3.11.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 april 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans - Wijn en
E.H. Schijven - Bours en is op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.