ECLI:NL:GHSHE:2020:3730

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.281.825_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2019. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg van 3 juni 2020 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen en dat de omgangsregeling te kort is om een hechting op te bouwen. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft echter een negatief advies gegeven over de geschiktheid van de ouders, en het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor hun kind adequaat te bieden. Het hof heeft de argumenten van de ouders en de GI zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige moet worden verlengd. De ouders hebben ook verzocht om een NIFP onderzoek, maar dit verzoek is afgewezen omdat het hof voldoende informatie heeft om te oordelen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 december 2020
Zaaknummer : 200.281.825/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/277433 / JE RK 20-972
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. A. Carli,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [pleegvader] en [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2020, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, primair de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen; subsidiair, een NIFP onderzoek te gelasten en [minderjarige] in afwachting van dit onderzoek te plaatsen bij de grootmoeder.
2.2.
De GI heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Carli.
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De ouders oefenen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de pleegouders.
3.2.
Bij beschikking van [geboortedatum] 2019 is de ongeboren vrucht voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van de datum van geboorte in een voorziening van pleegzorg voor de duur van twee weken.
3.3.
Bij beschikking van 23 april 2019 heeft de rechtbank een machtiging uithuisplaatsing verleend in een accommodatie voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, aldus tot 12 juli 2019.
3.4.
Bij beschikking van 18 juni 2019 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar (dus tot 18 juni 2020) en een machtiging uithuisplaatsing verleend voor een voorziening van pleegzorg met ingang van 18 juni 2019 tot 19 december 2019.
3.5.
Bij beschikking van 12 december 2019 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 18 maart 2020.
Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft de rechtbank de machtiging verlengd tot 18 mei 2020;
Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft de rechtbank de machtiging verlengd tot 18 juni 2020.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd tot 18 juni 2021 en de machtiging uithuisplaatsing tot 18 december 2020.
3.7.
De ouders kunnen zich met deze beslissing met betrekking tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan. Het beroep richt zich niet tegen de ondertoezichtstelling, maar slechts tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De ouders krijgen geen kans om te laten zien wat zij kunnen. De omgangsregeling met [minderjarige] is veel te kort. Er kan in die korte tijd geen hechting worden opgebouwd. Alle informatie van de GI is gebaseerd op de rapportages van [instelling] . Er is geen andere onderbouwing voor het standpunt van de GI dat de ouders ongeschikt zijn. De GI hanteert een tunnelvisie. Meerdere stellingen van de GI zijn niet waar. De ouders kunnen de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] heel goed aan. Ze zijn liefdevolle ouders. Subsidiair wensen de ouders een NIFP onderzoek.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aan.
De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. De raad heeft inmiddels onderzoek gedaan naar een gezagsbeëindigende maatregel en hiertoe geadviseerd. Zowel uit de rapportages van [instelling] als uit de rapportages van Kracht in Zorg blijkt dat de ouders niet in staat zijn om zelf volledig voor [minderjarige] te zorgen. Een plaatsing bij de grootmoeder is onderzocht en er is een negatief advies gegeven. De GI heeft er ook nog zelfstandig naar gekeken maar ziet te veel risico’s in een plaatsing bij de grootmoeder.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de omgangsmomenten tussen de ouders en [minderjarige] nog altijd niet laten zien dat de ouders zelf voor [minderjarige] kunnen zorgen. Weliswaar begrijpen de ouders dit niet en zien zij niet in waar de risico’s voor [minderjarige] liggen, maar deze risico’s komen naar het oordeel van het hof duidelijk naar voren in zowel de verslagen van Kracht in Zorg, [instelling] als de informatie van de GI. Beide ouders zijn liefdevol en betrokken bij [minderjarige] , maar de moeder is door haar kwetsbaarheid, verstandelijke beperking en traumatische ervaringen onvoldoende in staat [minderjarige] die zorg te bieden die zij nodig heeft. De moeder vindt het niet nodig hulp te ontvangen en ze blijkt niet, althans beperkt leerbaar. De aanwijzingen die de vader haar geeft, weet zij niet op te volgen. Weliswaar lijkt de vader beter te zien wat [minderjarige] nodig heeft, maar desondanks is hij niet in staat gebleken de moeder daadwerkelijk en concreet voldoende te ondersteunen en compenseren. Beide ouders blijken niet in staat structuur in de verzorging van [minderjarige] aan te brengen en te zorgen voor een geschikte omgeving voor [minderjarige] . Daarbij komt dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling wel hebben aangegeven een bestendige relatie te hebben, maar voordien heeft de vader steeds aangegeven geen vaste relatie met de moeder te willen. De recente ontwikkelingen met betrekking tot de toekomst van [minderjarige] , en het gegeven dat er niets is veranderd in de mogelijkheden en vaardigheden van de ouders, maken dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Zo kan zij blijven in het huidige pleeggezin, waar zij een veilige en warme plek heeft, totdat er definitief is beslist over haar perspectief. Overigens wordt daarbij nog opgemerkt dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de raad, na een onderzoek hiertoe, inmiddels heeft geadviseerd om over te gaan tot een gezagsbeëindigende maatregel.
3.10.4.
Het verzoek van de ouders om een NIFP onderzoek te gelasten wordt afgewezen. Het hof acht zich op basis van de stukken in samenhang met de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om over de verlenging van de uithuisplaatsing te kunnen oordelen. Er zijn meerdere verslagen voor handen, van verschillende instanties die veelvuldig met de ouders te maken hebben. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de periode waarover het hof moet oordelen op 18 december 2020 afloopt en er inmiddels een raadsonderzoek in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel voorhanden is dat in de onderhavige procedure niet tot de processtukken behoort en dus geen rol speelt. Dit brengt met zich, dat het hof van oordeel is dat een dergelijk NIFP onderzoek dat enkele maanden in beslag zal nemen op dit moment niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en bovendien het belang van [minderjarige] zich op dit moment onder de hiervoor geschetste omstandigheden verzet tegen een dergelijk onderzoek.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is door mr. E.A.M. Scheij op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.