Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7510431 CV EXPL 19-834)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
“Bij brief van 10 december 1998 is [appellant] door het Spoorwegpensioenfonds geïnformeerd over de gevolgen van zijn echtscheiding door zijn ouderdomspensioen (…). Daarin staat dat hij gedurende zijn huwelijk een ouderdomspensioen van NL 11.590,46 bruto per jaar heeft opgebouwd bij het Spoorwegpensioenfonds en dat de ex-echtgenote (…) recht heeft op 50% van dit bedrag.”Volgens de grief wordt de suggestie gewekt dat [appellant] op of omstreeks 10 december 1998 met de inhoud van deze brief bekend moet zijn geweest.
“ [appellant] meent, op grond van wat er in de door ABP verzonden brief van 12 mei 2003 en de daarop volgende verstrekte pensioenoverzichten staat, dat ABP heeft toegezegd en [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij en zijn ex-echtgenote de daarin genoemde pensioenuitkeringen zouden ontvangen”.
“ [appellant] had bij conclusie van repliek de gelegenheid om zijn stellingen omtrent het door hem beweerdelijk geleden nadeel voldoende feitelijk uit te werken en met bescheiden te onderbouwen. Nu [appellant] zulks heeft nagelaten heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan.”[appellant] heeft in zijn memorie van grieven nog steeds geen feitelijke onderbouwing gegeven van het door hem gestelde nadeel. Het hof komt dus tot hetzelfde oordeel als de kantonrechter.