ECLI:NL:GHSHE:2020:3839

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
200.280.136_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor hulpverlening kind en wijziging contactregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om vervangende toestemming voor hulpverlening aan zijn kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], en om de benoeming van een bijzondere curator. De kinderen staan sinds 31 oktober 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de vader is van mening dat de GI niet in het belang van de kinderen handelt. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vader afgewezen, wat de vader ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2020 zijn de vader, de GI en de moeder gehoord. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de hulpverlening en de communicatie met de GI, en heeft verzocht om wijziging van de contactregeling met [minderjarige 3]. Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar oordeelt dat er geen grond is voor het doorbreken van het appelverbod en dat de eerdere beslissingen van de rechtbank terecht zijn. De verzoeken van de vader worden afgewezen, en het hof bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 december 2020
Zaaknummer : 200.280.136/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/365801 / JE RK 19-2203
C/02/371562 / JE RK 20-797 en
C/02/369936 FA RK 20-1284
in de zaken in hoger beroep van:
[de vader],
in deze zaak woonplaats gekozen hebbende te [kantoorplaats] op het kantoor van zijn advocaat,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
wat betreft de vervanging van de gecertificeerde instelling en de benoeming van een bijzondere curatortegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI en/of de gecertificeerde instelling,
en wat betreft de vervangende toestemming behandeling en de wijziging van de contactregelingtegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. de Voort.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar een tweetal beschikkingen van 27 maart 2020 (zaaknummers C/02/365801 / JE RK 19-2203 en C/02/369936 FA RK 20-1284) en de beschikking van 20 mei 2020 (zaaknummer C/02/371562 / JE RK 20-797), alle van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2020, heeft de vader verzocht zoals in het beroepschrift is weergegeven.
2.1.2.
Bij akte aanvulling verzoek, tevens akte indiening producties, ingekomen op 18 augustus 2020, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren en:
- voormelde beschikking van 27 maart 2020 uitgesproken onder zaaknummer C/02/369936 FA RK 20-1284 te vernietigen voor zover deze ziet op de beslissing inzake het verlenen van vervangende toestemming tot het (doen) opstarten en voortzetten van de behandeling ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij [organisatie] ;
- voormelde beschikkingen van 27 maart 2020 en 20 mei 2020, respectievelijk uitgesproken onder zaaknummers C/02/365801 / JE RK 19-2203 en C/02/371562 / JE RK 20-797, te vernietigen voor zover deze zien op de afwijzing van het verzoek van de vader inzake vervanging van de GI en het (zelfstandig) verzoek van de vader om de GI te vervangen door Jeugd Veilig Verder, althans een door het hof aan te wijzen andere GI, en het verzoek tot het aanstellen van een bijzondere curator, toe te wijzen,
kosten rechtens.
2.1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader naar voren gebracht dat het hoger beroep ook is gericht tegen het aanhouden van de beslissing op het verzoek van de vader om de contactregeling tussen de vader en [minderjarige 3] te wijzigen. Alhoewel dit niet uit het petitum van het beroepschrift dan wel de akte aanvulling verzoek blijkt, volgt uit de inhoud van het beroepschrift wel dat het hoger beroep hier ook tegen is gericht. Na de door de advocaat tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting begrijpt het hof het verzoek van de vader aldus dat hij het hof tevens verzoekt om bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat de contactregeling ten aanzien van [minderjarige 3] wordt gewijzigd zoals in eerste aanleg verzocht, althans op een door het hof te bepalen wijze, zulks in afwachting van de beslissing van de rechtbank in de bodemzaak.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2020.
In verband met de RIVM-maatregelen rondom COVID-19 (coronavirus) zijn door middel van een digitale beeld- en geluidsverbinding gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Klootwijk;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
- de moeder.
De raad is, na voorafgaand bericht, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat van de moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 16 juli 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 27 augustus 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 3 september 2020;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 30 oktober 2020, ingekomen op 2 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 31 oktober 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 26 januari 2021.
3.3.1.
Bij de bestreden beschikking van 27 maart 2020 met zaaknummer C/02/365801 / JE RK 19-2203, heeft de rechtbank de verzoeken van de vader tot vervanging van de GI en tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen.
3.3.2.
Bij de bestreden beschikking van 27 maart 2020 met zaaknummer C/02/369936 FA RK 20-1284, heeft de rechtbank vervangende toestemming aan de moeder verleend tot het (doen) opstarten en voortzetten van de behandeling ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij [organisatie] .
Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de contactregeling tussen de vader en [minderjarige 3] te wijzigen aangehouden.
3.3.3.
Bij de bestreden beschikking van 20 mei 2020 met zaaknummer C/02/371562 / JE RK 20-797, heeft de rechtbank een herhaald verzoek van de vader tot vervanging van de GI afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met voormelde beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
- Het verzoek van de vader tot vervanging van de GI dient ontvankelijk te worden verklaard. Er is sprake van doorbreking van het appelverbod. De algemene beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden. Er is sprake van vormverzuim. De rechtbank heeft de zaak niet eerlijk en onpartijdig behandeld. De vader voelt zich onvoldoende gehoord. Dat de GI onjuist heeft gehandeld, wordt in de verschenen tussenrapportage van de raad van 10 september 2020 bevestigd. De rechtbank had dit al eerder moeten onderkennen. Zij heeft de standpunten van de vader en de GI niet juist afgewogen. De rapportages van de GI berusten op onwaarheden en getuigen niet van hoor en wederhoor. De vader wordt niet betrokken bij gesprekken van de GI en niet meegenomen in de hulpverlening. De GI blijft de vader ten onrechte afschilderen als een persoon die niet wil meewerken. Voor de kinderen en de ouders is onvoldoende hulpverlening opgestart, terwijl de vader al sinds 2004 hulp voor het gezin zoekt en hiervoor verschillende organisaties heeft benaderd. De GI legt alle adviezen van professionals naast zich neer en voldoet niet aan de door de raad gestelde doelen. De GI heeft zich onvoldoende ingezet voor de kinderen en de ouders. De vader voelt zich ook buitengesloten. De GI schaart zich namelijk voornamelijk achter de moeder en beschermt het gezag van de vader niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI met het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling voor [minderjarige 2] niet in het belang van de kinderen denkt. De communicatie tussen de vader en de GI is zo ernstig verstoord dat samenwerking niet meer mogelijk is en er een onwerkbare situatie is ontstaan, welke in het belang van de kinderen dient te worden doorbroken. Een wijziging van de GI heeft geen vertragende werking omdat hulpverlening reeds is opgestart.
- De vader wil dat de hulpverlening van [organisatie] wordt beëindigd. De vader heeft eerder aangegeven achter deze hulpverlening te staan, mits er een GZ-psycholoog voor [minderjarige 3] zou worden aangesteld, maar dit is niet gebeurd. Er moet hulp worden ingeschakeld van Praktijk [praktijk] en [psychologen] -psychologen, zoals Sterkhuis en de Zorgtafel hebben geadviseerd. [organisatie] biedt niet de benodigde hulp, hetgeen zij zelf ook aangeeft en uit het raadsrapport van 10 september 2020 blijkt. De weerstand van de vader is derhalve terecht, zodat de hulpverlening bij [organisatie] niet gaat stoppen vanwege de vader.
- Het is in het belang van de kinderen dat een bijzondere curator met een psychologische achtergrond wordt aangesteld, zodat de kinderen duidelijk hun mening kenbaar kunnen maken. De vader vreest dat zij hiertoe nu niet in staat zijn doordat de mening van de moeder van grote invloed is op de kinderen is. Ook de houding van de GI draagt hieraan niet bij. Een bijzondere curator heeft meerwaarde omdat de betrokken hulpverlening niet goed wordt vormgegeven en de GI hierin niet optreedt.
- De contactregeling tussen de vader en [minderjarige 3] dient in het belang van [minderjarige 3] per omgaande te worden gewijzigd. [minderjarige 3] zit in een loyaliteitsconflict. Bij de vader zegt zij precies het tegenovergestelde van wat zij volgens de moeder zegt. [minderjarige 3] geeft aan dat zij niet drie dagen zonder een andere ouder wil zijn. De moeder houdt [minderjarige 3] bewust bij de vader weg dan wel stimuleert zij [minderjarige 3] niet om naar de vader te gaan. Op dit moment ziet de vader [minderjarige 3] nagenoeg niet. De GI had ten aanzien van het contact moeten ingrijpen. De raad geeft dit ook aan.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
- Bij [organisatie] is alleen hulpverlening voor [minderjarige 3] gestart. Voor haar was hulp het hardst nodig en zij wilde ook met iemand praten. [organisatie] heeft inmiddels aangegeven dat de hulpverlening voor [minderjarige 3] opgeschaald moet worden. [organisatie] kan deze hulp wel bieden, maar heeft er onvoldoende vertrouwen in vanwege de houding van vader. Omdat de hulpverlening van [minderjarige 3] bij [organisatie] aldus gaat stoppen, vervalt daarmee het belang van de vervangende toestemming. Er gaat opnieuw gekeken worden welke hulpverlening voor [minderjarige 3] en [minderjarige 2] de juiste is.
- Het benoemen van een bijzondere curator heeft geen meerwaarde. Er komt ook een andere GI, omdat de huidige GI inmiddels zelf aan de rechtbank om vervanging heeft verzocht, gezien de ontstane onwerkbare situatie tussen de GI en vader.
- Er wordt al langere tijd gekeken welke omgang in het belang van [minderjarige 3] is. De vader wil dat [minderjarige 3] doordeweeks bij hem verblijft, maar dat is niet de wens van [minderjarige 3] . Het eindadvies van de raad moet worden afgewacht alvorens de omgang aangepast kan worden.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
- De behandeling van [minderjarige 3] bij [organisatie] is in juli van dit jaar gestart. Deze behandeling wordt beëindigd omdat de begeleidster gaat stoppen en omdat er opschaling nodig is. [organisatie] kan de opschaling wel bieden maar gaat dat niet doen omdat de vader niet achter de behandeling bij [organisatie] staat. Het is onwenselijk als [organisatie] buiten beeld raakt. [minderjarige 3] heeft inderdaad meer hulp nodig dan zij nu krijgt, maar geen hulp is nog ernstiger. De hulp die zij nu krijgt is wel helpend. Zonder vervangende toestemming, krijgt [minderjarige 3] geen hulp meer terwijl er wachtlijsten zijn voor andere hulp. De moeder begrijpt dat de GI voor [minderjarige 2] nog geen hulp bij [organisatie] heeft ingeschakeld. Het is zinvoller om [minderjarige 2] pas hulp aan te bieden als hij dit zelf wil omdat het anders niet goed zal werken. Bij [minderjarige 2] is het ook minder urgent. Hij valt niet uit op school.
- Op dit moment wordt door de raad nog onderzoek gedaan. Indien een bijzondere curator wordt aangesteld, moeten de kinderen weer met een andere persoon in gesprek, terwijl bij de kinderen weerstand bestaat tegen het praten met instanties. Bovendien heeft de inzet van een bijzondere curator op dit moment geen meerwaarde.
- De moeder houdt [minderjarige 3] niet bij de vader weg. Zij bespreekt met [minderjarige 3] wanneer zij weer naar de vader wil gaan, maar [minderjarige 3] geeft aan dat zij dit niet wil. Zij wil haar eigen momenten kunnen bepalen. Het contact met de vader geeft haar niet de rust die zij nodig heeft. De moeder ziet ook discrepantie met wat [minderjarige 3] bij de instanties zegt. Dat komt waarschijnlijk door haar loyaliteit aan de vader.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Vervanging GI
3.8.1.
Op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
3.8.2.
Ingevolge artikel 807 Rv staat, voor zover thans van belang, tegen een beschikking ingevolge artikel 1:259 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
3.8.3.
Volgens vaste rechtspraak kan, indien de wet een hogere voorziening uitsluit, in sommige gevallen deze uitsluiting van het hoger beroep worden doorbroken en wel indien de rechter:
de betreffende regeling ten onrechte heeft toegepast (buiten het toepassingsgebied van deze regeling is getreden),
deze regeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, of
bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, waarbij een motiveringsgebrek (zowel géén als een gebrekkige motivering) geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel oplevert.
3.8.4.
Nu de vader stelt dat sprake is van een grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van artikel 807 Rv, is de vader ontvankelijk in zijn hoger beroep. Om toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep is nodig dat komt vast te staan dat de doorbrekingsgrond terecht door de vader is aangevoerd.
3.8.5.
Het hof stelt vast dat hetgeen door de vader is aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een doorbrekingsgrond, er in wezen op neerkomt dat de rechtbank de door de vader uitgebreid uiteengezette argumenten c.q. standpunten onvoldoende heeft meegewogen, dat de rechtbank ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan en dat de rechtbank geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof ziet hetgeen door de vader naar voren is gebracht louter op de inhoud van de zaak en niet op het ten onrechte toepassen of buiten toepassing laten van enig wetsartikel, dan wel het veronachtzamen van een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Hetgeen de vader heeft aangevoerd betreft aldus een motiveringsklacht en vormt geen doorbrekingsgrond zoals vermeld onder rechtsoverweging 3.8.3. Dat het raadsrapport van 10 september 2020, met welk rapport het hof overigens niet bekend is nu dit niet tot de gedingstukken behoort, het standpunt van de vader bevestigt zoals de vader stelt, leidt niet tot een ander oordeel nu ook dit enkel ziet op de inhoud van de zaak.
3.8.6.
Gelet op het voorgaande kan de vader zich niet met succes beroepen op doorbreking van het appelverbod van artikel 807 Rv, zodat het hoger beroep van de vader dient te worden verworpen.
Benoeming bijzondere curator
3.8.7.
Artikel 1:250 BW bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.8.8.
Naar het hof is gebleken zal de GI naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn worden vervangen door een andere GI, gelet op het verzoek dat de GI daartoe inmiddels zelf bij de rechtbank heeft ingediend. Het hof ziet geen noodzaak tot, of een meerwaarde van, de benoeming van een bijzondere curator in dit stadium.
3.8.9.
Het verzoek van de vader tot het benoemen van een bijzondere curator zal derhalve worden afgewezen.
Vervangende toestemming behandeling [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.8.10.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor de behandeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij [organisatie] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
3.8.11.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de vervangende toestemming voor behandeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij [organisatie] terecht verleend. Of uiteindelijk van de vervangende toestemming gebruik is gemaakt staat hier los van. Alle betrokkenen waren het erover eens dat voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hulpverlening moest worden opgestart en zowel de moeder, de raad als de GI achtten hulpverlening door [organisatie] noodzakelijk. De vader stond echter niet (voldoende) achter hulpverlening bij [organisatie] . Voor [minderjarige 3] is de hulpverlening bij [organisatie] in juli van dit jaar gestart. Weliswaar gaat deze hulpverlening eindigen en dient de hulp aan [minderjarige 3] te worden opgeschaald, maar niet is gebleken dat de hulpverlening bij [organisatie] niet in het belang van [minderjarige 3] is. Nu de hulpverlening bij [organisatie] nog loopt en er nog geen andere hulpverlening is ingezet, is gelet op het standpunt van de vader dat de hulpverlening bij [organisatie] beëindigd moet worden, de door de rechtbank verleende vervangende toestemming in het belang van [minderjarige 3] nog noodzakelijk.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is de hulpverlening bij [organisatie] niet opgestart mede vanwege het feit dat [minderjarige 2] hier nog onvoldoende voor open stond. Niet gebleken is echter dat [minderjarige 2] geen hulp meer nodig heeft. Het hof acht daarom de vervangende toestemming tot behandeling ook in het van belang van [minderjarige 2] nog noodzakelijk.
Contactregeling
3.8.13.
Naar het hof is gebleken is doet de raad op dit moment nog onderzoek naar (onder meer) de door de rechtbank geformuleerde vraag met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof is bij deze stand van zaken niet in staat te beoordelen welke – voorlopige – contactregeling het meest in het belang van [minderjarige 3] is. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vader terecht aangehouden en is er nu geen plaats voor een voorlopige voorziening als door de vader verzocht. Het hof gaat er wel van uit dat indien de raad daartoe mogelijkheden ziet, het contact tussen de vader en [minderjarige 3] zo spoedig mogelijk aangepast zal worden op de wijze die het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 3] .
3.9.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep, door de rechtbank gegeven op 27 maart 2020 en 20 mei 2020 onder de drie hierboven vermelde zaaknummers, voor zover die beschikkingen door de verzoeken van de vader aan het oordeel van het hof zijn onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en C.L.M. Smeets en is op 10 december 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.