ECLI:NL:GHSHE:2020:39

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.254.593_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag in een familierechtelijke procedure met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om eenhoofdig gezag over haar kind, [minderjarige 1], werd afgewezen. De moeder stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien er geen communicatie meer is tussen haar en de vader, wat leidt tot een situatie waarin het kind klem raakt tussen de ouders. De vader heeft de kinderen erkend, maar de omgang met [minderjarige 1] is de afgelopen jaren zeer beperkt geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om in het belang van [minderjarige 1] te handelen en dat de moeder zelfstandig beslissingen moet kunnen nemen in het belang van het kind. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en kent het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] toe aan de moeder, met de overweging dat de gezamenlijke gezagsuitoefening niet langer in het belang van het kind is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 januari 2020
Zaaknummer: 200.254.593/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/249398 / FA RK 18-1560
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.M.H. Nass,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 14 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen naar het hof begrijpt voor zover het betreft de afwijzing van het gezagsverzoek, en verzocht opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] zal verkrijgen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Nass;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] .
Zowel de moeder als de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting
verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het op 1 maart 2019 ter griffie ingekomen raadsrapport d.d. 11 augustus 2017;
- het op 1 april 2019 ter griffie ingekomen V6-formulier van de advocaat van de vrouw met bijlagen
- het V6-formulier van 1 april 2019 met bijlage;
- het op 9 augustus 2019 ter griffie ingekomen raadsrapport d.d. 25 juli 2019;
- de op 13 september 2019 ter griffie ingekomen producties 3 en 4 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige 1] geboren, en ook [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
De vader heeft de kinderen erkend. [minderjarige 2] woont bij de vader, [minderjarige 1] bij de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over beide kinderen. Onderhavige procedure ziet alleen op het gezag over [minderjarige 1] .
3.2.
Bij beschikking van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de vader en de moeder gezamenlijk wordt uitgeoefend
.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot toewijzing aan haar van het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan zij het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] zou moeten verkrijgen. De wijziging is erin gelegen dat op dit moment geen enkele vorm van communicatie meer bestaat tussen partijen. Het door de rechtbank ingezette mediationtraject is eenzijdig door de vader na één gesprek stopgezet. Verder is er tussen de vader en [minderjarige 1] inmiddels geen enkele omgang meer. Ten tijde van de beschikking van 12 oktober 2017 bestond er een andere situatie. Er was omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en tussen de ouders was enige vorm van communicatie nog wel mogelijk. De vader neemt al geruime tijd geen verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . De moeder meent dat [minderjarige 1] klem en verloren raakt tussen de ouders in deze situatie, nu er totaal geen communicatie meer is tussen hen. Ook is niet te verwachten dat hier binnen afzienbare termijn verandering in komt. Dit geldt temeer, nu het mediationtraject geen enkel resultaat heeft gehad. Partijen zijn zo niet in staat tot een behoorlijke gezagsuitoefening en kunnen daarom samen geen beslissingen van enig belang nemen over [minderjarige 1] .
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder aanvullend verklaard dat de situatie op dit
moment echt een andere is dan ten tijde van de gezagsbeschikking. Op dat moment bestond
er nog contact tussen de vader en [minderjarige 1] en konden de ouders met elkaar nog wel enigszins communiceren. Van beide is thans geen sprake meer. De vader weigert elke vorm van contact met de moeder de voor [minderjarige 1] noodzakelijke overstap van school hield de vader tegen door een weigerachtige houding aan te nemen, hetgeen negatieve gevolgen heeft gehad voor [minderjarige 1] . Ook uit het laatste raadsrapport blijkt dat de vader niet in staat is om in het belang van [minderjarige 1] te handelen en de moeder is bang dat zij in de nabije toekomst vaker tegen de weigerachtige houding van de vader aan zal gaan lopen. De moeder dient nu feitelijk ook alles zelf te beslissen, maar als er straks weer een inschrijving op een vervolgschool of hulpverlening voor [minderjarige 1] nodig is in het kader van zijn problematiek, dan wil de moeder niet genoodzaakt zijn naar de rechter te stappen voor een procedure vervangende toestemming omdat de vader zijn handtekening weigert te zetten.
3.6.
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard. De raad vindt het niet eenduidig in deze zaak, maar acht nader onderzoek niet aan de orde. De raad ziet twee kwetsbare ouders. Bij de vader is sprake van weinig probleembesef en van onmacht. Desgevraagd geeft de raad aan dat de vader onvoldoende kennis heeft van de gedragsproblematiek van [minderjarige 1] en dat hij hier waarschijnlijk ook door zou worden overvraagd. De vader kan vanuit zijn onmacht snel in zijn boosheid schieten en van daaruit kinderlijk en niet in het belang van [minderjarige 1] handelen. De vader overziet het effect van zijn handelen op [minderjarige 1] niet en wordt gedreven door zijn strijd met de moeder.
De raad acht het wel van belang dat er een lijntje blijft tussen de vader en [minderjarige 1] , maar dat lijntje wordt gevormd door [minderjarige 2] , de zus van [minderjarige 1] en het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gelukkig goed en frequent.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader ingevolge de beschikking van 12 oktober 2017 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uitoefenden
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en die zijn veiligheid niet in gevaar brengt. Wanneer ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder de beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
In de onderhavige zaak lukt het ouders niet om de strijd met elkaar te staken, althans worden
beslissingen die genomen moeten worden rondom [minderjarige 1] ingezet als strijdmiddel zoals is
gebleken uit de weigerachtige houding van de vader om zijn toestemming te verlenen voor
de noodzakelijke overplaatsing van [minderjarige 1] naar een andere school. Uit de raadsrapportage
blijkt dat de vader dit vanuit een wraakgevoel jegens moeder deed, nu zij op een eerder moment ook geen handtekening had willen zetten voor hulp voor [minderjarige 2] Door dergelijk handelen schuift de vader het belang van [minderjarige 1] volledig terzijde en stelt hij zijn eigen belang, zijn strijd met de moeder, voorop waardoor [minderjarige 1] klem komt te zitten tussen zijn ouders.
In afwijking van het oordeel van de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Tussen de vader en [minderjarige 1] is al jaren nauwelijks tot geen contact meer. De vader is uit het gezin vertrokken toen [minderjarige 1] nog een baby was en de omgang is de voorbije jaren zeer wisselend verlopen.
Als gevolg daarvan is de vader ook niet op de hoogte van de problematiek van [minderjarige 1] en wat hij als gevolg van die problematiek nodig heeft van zijn opvoedomgeving. In de periode dat er af en toe nog contact was tussen de vader en [minderjarige 1] , leek vader te worden overvraagd en slaagde hij er niet in om aan te sluiten bij [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] kampt met de nodige gedragsproblemen, waardoor hij op het regulier onderwijs niet te hanteren was en moest overstappen naar het speciaal onderwijs. Nu de vader al sinds [minderjarige 1] een baby was uit het gezin is vertrokken en er daarna nauwelijks sprake is geweest van structurele omgang, bestaat er geen emotionele band tussen hen. Daarom zijn de ontwikkelingen die [minderjarige 1] doormaakt en de problemen die hij ervaart zijn derhalve onvoldoende bekend bij de vader. Bovendien lijkt de vader ook niet in staat daar op adequate wijze mee om te kunnen gaan. De vader heeft in de procedure in hoger beroep noch schriftelijk noch mondeling verweer gevoerd. Het hof heeft daardoor ook geen gelegenheid gekregen om aan de vader vragen te stellen over het voorliggende verzoek en zijn visie op wat er door de moeder en de raad naar voren is gebracht. Nu het gelet op de problematiek en de leeftijd van [minderjarige 1] niet ondenkbaar is dat op korte termijn opnieuw gezagsbeslissingen over hem zullen moeten worden genomen - in het kader van school dan wel hulpverlening- , acht het hof het noodzakelijk dat de moeder zelfstandig en snel, in het belang van [minderjarige 1] , deze beslissingen kan nemen doordat zij is belast met het eenhoofdig gezag.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] aan haar toe te kennen, alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 14 november 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve uitsluitend voor wat betreft de beslissing omtrent het gezag;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats]aan de moeder alleen toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en H. van Winkel en is op 9 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.