ECLI:NL:GHSHE:2020:3940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
20-000252-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, maar werd wel veroordeeld voor medeplegen van handel in cocaïne en heroïne. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor zover gericht tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld tijdens het onderzoek, waaronder verklaringen van getuigen en de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte samen met anderen handelde in cocaïne, en dat zijn bijdrage aan het delict voldoende zwaarwegend was om te spreken van medeplegen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verklaringen van de getuigen betrouwbaar geacht en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De straf is bepaald met inachtneming van de redelijke termijn, die in deze zaak is overschreden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000252-18
Uitspraak : 14 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 22 januari 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-700084-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het onder 2 (opzettelijk aanwezig hebben van 8,9 gram cocaïne en 3,1 gram heroïne) tenlastegelegde feit en verdachte veroordeeld ter zake van het onder 1 (medeplegen van handel in cocaïne en heroïne) tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, het bestreden vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de gronden en met aanpassing van de strafmotivering.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit, subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 2 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 april 2017 te Goes, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 april 2017 te Goes, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal van het onderzoek [pleegadres] , proces-verbaalnummer 24052017-11095 van de eenheid Zeeland-West-Brabant DAP Oosterscheldebekken, gesloten 24 mei 2017 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 226).
1.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 april 2017 met als bijlage een fotoblad met foto’s waarbij foto 3 een foto van verdachte betreft (pagina’s 146 – 150), inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [getuige 1] ;
A: Ik woon op de [adres 2] .
V: Je bent net aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
A: Ja dat klopt en het proces is duidelijk.
V: Waar haal jij je verdovende middelen?
A: Ik haal mijn verdovende middelen bij verschillende dealers in Goes. Bij [bijnaam 1] , dat is een bijnaam. Of [bijnaam 2] , dat is ook een bijnaam.
V: Wat kun je over [bijnaam 2] vertellen?
A: Die bel je dan gewoon en dan spreek je ergens af. Dan komt [bijnaam 2] , volgens mij komt hij met de auto. Was dat het Golfje?
V: Maar vertel eens? Hoe gaat dat dan?
A: Ja meestal zijn ze met z’n tweeën in die Golf. Het is een blauwe Golf. Ik heb die mannen ongeveer 1 of 2 keer gezien in de Golf. Ik kocht toen cocaïne bij hen.
V: Hoe lang koop jij al cocaïne van deze mannen?
A: 3 à 4 maanden.
V: Ik laat je nu een foto zien. Wie herken je op deze foto?
A: De persoon op foto 3 herken ik als ‘ [bijnaam 1] ’. Die ken ik al best lang, zo’n 3 à 4 maanden. Ik koop cocaïne van hem. Hij komt meestal naar mij toe. Dan bedoel ik bij mij thuis. U vraagt mij hoe vaak ik cocaïne bij hem heb gekocht. Ik denk ongeveer 10 of 20 keer. Ik heb niet zoveel geld, maar ‘ [bijnaam 1] ’ is mijn vaste dealer.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 april 2017 met als bijlage op pagina 187 een fotoblad met foto’s waarbij foto 2 een foto van [medeverdachte 1] , foto 3 een foto van verdachte en foto 4 een foto van [medeverdachte 2] betreft (pagina’s 184 –187), inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [getuige 2] ;
V: Je bent hier uitgenodigd omdat we denken dat jij onlangs cocaïne hebt gekocht.
A: Ja, dat is mij duidelijk.
V: Uit politieonderzoek blijkt dat er 71 keer gebeld is met een telefoonnummer wat op jouw naam staat naar het nummer [telefoonnummer 1] . Wat kun je daarover verklaren?
A: Als dat zo is kan ik daar niets aan veranderen. Ik heb zelf zeker eens gebeld om cocaïne te kopen. Bij mij in huis wonen twee Polen. Voor hen heb ik ook vaak naar dat nummer gebeld. Ik belde het nummer en gaf de telefoon dan door aan die Polen. Zij maakten dan de afspraak met die mannen om de cocaïne van hun te kopen.
V: Hoe ging dat kopen in zijn werk?
A: Ik belde dan het nummer van de mannen die ik ken als [bijnaam 3] en [bijnaam 2] . We spraken dan een plek af waar we allebei naar toe kwamen. Dat was vaak bij de [plaats 1] .
V: Hoe kwamen die mannen daar?
A: Die kwamen altijd met een blauwe Golf. Die parkeerden ze dan in een straatje waarna ze verder liepen.
V: Hoe lang koop je al cocaïne bij deze mannen?
A: In ieder geval al vanaf vorig jaar. In denk nu vanaf eind zomer 2016, ergens augustus of september.
V: We tonen jou een foto. Wie herken je op deze foto?
A: Ik herken alle vier de mannen op de foto.
Van de nummers 2, 3 en 4 heb ik meerdere keren cocaïne gekocht. Ik denk zeker een keer of drie á vier. De persoon met nummer 3 ken ik als [bijnaam 2] . Hij stelde zich zo aan mij voor. De persoon van nummer 4 bestuurde altijd de blauwe Volkswagen Golf.
Als ze zonder auto waren kwamen meestal nummer 2 en nummer 3 met elkaar.
Ik ken hen puur als de mannen bij wie ik cocaïne kocht en die dan op de afspraak kwamen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 april 2017 met als bijlage op pagina 192 een fotoblad met foto’s waarbij foto 3 een foto van verdachte en foto 4 een foto van [medeverdachte 2] betreft (pagina’s 188 –193), inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [getuige 3] ;
V: Je wordt ervan verdacht onlangs verdovende middelen te hebben gekocht.
A: Ja dat is mij duidelijk.
V: Gebruik je verdovende middelen?
A: Ja, ik gebruik cocaïne.
V: Waar haal jij je cocaïne?
A: Die koop ik hier in Goes.
V: Uit politieonderzoek blijkt dat tussen 13 februari en 13 april 2017 met jouw telefoonnummer in totaal 81 keer naar het nummer [telefoonnummer 1] is gebeld. Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat is goed mogelijk.
V: Het nummer [telefoonnummer 1] is bij de politie bekend als telefoonnummer waarmee in drugs gehandeld zou worden. Je hebt net aangegeven drugs te gebruiken. Wat kun je hierover verklaren?
A: Het klopt dat ik via mijn telefoon cocaïne heb besteld bij mensen in Goes.
V: Ik toon jou een foto. Wie herken je op deze foto?
A: Ik herken de personen op foto 3 en 4. Volgens mij horen deze mensen bij de telefoonnummers die ik in mijn telefoon heb staan. De persoon op foto 3 herken ik als [bijnaam 4] . Volgens mij hoorde ik zijn naam van de persoon op foto 4. Ik had de indruk dat het broers waren.
V: Van wie heb je cocaïne gekocht?
A: Ik heb van beide personen cocaïne gekocht, zowel van de persoon op foto 3 als die op foto 4.
V: Hoe gaat zo’n bestelling in zijn werk?
A: Je belt een nummer en spreekt op een plek af. Meestal sprak ik af bij de [plaats 2] . Ik moest dan naar Goes komen. Die personen kwamen dan meestal of met de auto of op de fiets.
V: Wat kun je over die auto vertellen?
A: De man op foto 4 kwam altijd met een blauwe Volkswagen Golf. De man op foto 3 zat nooit als bestuurder in de blauwe Golf. Soms kwamen ze ook wel eens samen in de blauwe Golf. De man op foto 3 kwam ook wel eens op de fiets naar mij toe.
V: Wat kocht je dan van die personen?
A: Meestal kocht ik een half gram cocaïne van hen voor 25 euro. In de regel kocht ik bijna iedere week een halve gram, maar soms ook een paar weken niet. Ook kon het voorkomen dat ik meerdere keren per week een halve gram kocht.
V: Hoe lang koop je al cocaïne van deze personen?
A: Ik denk ongeveer een jaar. Het zou iets langer kunnen zijn maar in ieder geval een jaar. Ik moet erbij zeggen dat ik in het begin altijd van de persoon op foto 3 kocht, de man die ik [bijnaam 4] noem. Later is de persoon op foto 4 erbij gekomen.
Toen ik net met [bijnaam 4] in contact kwam heeft hij wel eens een opmerking gemaakt dat ik bij hem alles kon krijgen, coke, crack, heroïne, het maakte niet uit.
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 26 oktober 2017, inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [getuige 3] ;
Het klopt dat de politie mij één vel met vier foto’s heeft laten zien, inderdaad zoals op pagina 192 van het dossier. U vraagt mij of ik nog iets kan zeggen over de heren op de foto’s. De onderste twee herken ik (hof: foto 3 van verdachte en foto 4 van [medeverdachte 2] ). Ik sprak meestal met ze af op een vaste plek. Zoiets duurt een paar seconden. Ik belde ze op en dan was het na een kwartiertje of halfuurtje op dezelfde plek. Het was bij de fitness tegenover de Shell en dan het zijstraatje. Volgens mij is dat [plaats 2] . Ik kwam altijd met de auto, zij kwamen of met de fiets of met de blauwe Volkswagen Golf. Ik heb ze ook wel eens lopend gezien. Soms kwamen ze alleen, soms samen. Ik kocht bij beide personen, niet bij één specifiek. Als ze samen waren hing het ervan af aan welke kant van de auto ik stond en wie daar dan zat. Soms kocht ik één keer in de maand, soms twee keer per week. In totaal denk ik een stuk of dertig keer, gemiddeld twee keer in de maand of zo. Van de persoon op foto 4 heb ik gehoord dat de persoon op foto 3 [bijnaam 4] heette. Ik had eens iets op de pof gekregen van de persoon op foto 3 en zou dat afrekenen de volgende keer bij de persoon op foto 4.
Ik heb alleen van de personen op foto’s 3 en 4 coke gekocht, nooit van anderen. Soms was er wel eens iemand anders bij, of zat achter in de auto of zo, maar ik kocht altijd alleen van één van de personen op foto’s 3 en 4.
Het jaar waarin ik coke kocht bij de personen op foto’s 3 en 4 is de periode geweest die eindigde met het verhoor bij de politie.
Ik wist [bij de politie] met zekerheid te zeggen dat het nummer dat ik belde bij personen 3 en 4 hoorde.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van getuige de Jongh-Visscher niet voor het bewijs gebruikt kan worden omdat de rechter-commissaris onvoldoende inspanningen heeft verricht om de verdediging de gelegenheid te geven om de verklaring, afgelegd bij de politie, te kunnen toetsen. De verdediging is voorts van oordeel dat de verklaring van [getuige 3] niet tot het bewijs gebruikt mag worden vanwege de inconsistenties in de verklaringen afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris. Indien het hof de verklaring wel voor het bewijs gebruikt, dan is de verdediging van oordeel dat de verklaring van [getuige 3] onder ongeoorloofde druk van de politie is afgelegd en ongeloofwaardig is. De verklaring van [getuige 2] kan volgens de verdediging eveneens niet tot het bewijs gebruikt worden nu ook die verklaring niet in volle vrijheid is afgelegd.
Nu noch uit observaties en onderzoek aan de telefoons van verdachte, noch uit verklaringen van medeverdachten of anderszins blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de verkoop van verdovende middelen, dient verdachte naar het oordeel van de verdediging vrijgesproken te worden van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 1] hebben tijdens hun verhoor bij de politie bij het tonen van foto’s de verdachte herkend als de persoon of een van de personen van wie zij cocaïne hebben gekocht.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 1] betrouwbaar zijn en tot het bewijs mogen worden gebruikt.
Met betrekking tot [getuige 1] heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van het hof voldoende inspanningen verricht om [getuige 1] voor de rechter-commissaris te laten verschijnen. Er zijn namelijk diverse oproepen uitgegaan waarbij de laatste oproep vergezeld ging van een bevel medebrenging. Dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot een verhoor bij de rechter-commissaris, doet niets af aan de betrouwbaarheid van de verklaring die de getuige bij de politie heeft afgelegd en het gebruik van die verklaring voor het bewijs. Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat zijn verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Het hof merkt nog op dat de [getuige 1] de verdachte aanduidt met de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’. Hoewel die bijnaam niet overeenstemt met de door de [getuige 2] en [getuige 3] genoemde bijnaam van de verdachte, ziet het hof hierin geen aanleiding om de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar te achten. De getuige heeft bij de politie zonder voorbehoud de verdachte op een foto aangewezen als de persoon van wie hij vaak cocaïne heeft gekocht.
Voorts is het hof van oordeel dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd en uit het dossier of anderszins ook niet is gebleken dat de politie bij het verhoor van [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] druk op hen heeft uitgeoefend waardoor hun verklaringen niet meer betrouwbaar zouden zijn. Dat tegen de [getuige 3] , toen deze ontkende cocaïne te hebben gekocht, door de verhorend verbalisant is gezegd dat het een ‘vervelend gesprek’ zou worden, ziet het hof niet als het uitoefenen van een zodanige druk op de getuige dat zijn verklaring niet meer betrouwbaar zou zijn. Volgens de getuige heeft de verbalisant hem toen gerustgesteld en gezegd dat de getuige niet bang hoefde te zijn dat hij hiervoor vervolgd zou worden of straf zou krijgen. Vervolgens heeft de getuige bekend dat hij wel cocaïne had gekocht (proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 26 oktober 2017). Dat hij van de verdachte cocaïne heeft gekocht heeft hij bij de rechter-commissaris bevestigd.
Door [getuige 2] is bij de rechter-commissaris verklaard dat door de politie is gezegd dat hij ‘anders misschien een weekje moest blijven’. Dit is geen reden voor het hof om aan zijn verklaring bij de politie te twijfelen. De getuige heeft er namelijk aan toegevoegd dat ‘hij het heeft gezegd zoals het is’ (proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 14 december 2017).
Tot slot is het hof van oordeel dat, hoewel de verklaring van [getuige 2] bij de politie afwijkt van zijn verklaring bij de rechter-commissaris, dit voor het hof geen aanleiding is om geen geloof te hechten aan de door de getuige bij de politie afgelegde verklaring. Het hof merkt op dat [getuige 2] bij de politie zonder voorbehoud de verdachte op een foto heeft aangewezen als een van de personen van wie hij cocaïne heeft gekocht. Uit het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat de getuige aan het begin van het verhoor heeft gezegd dat mensen hem hebben gewaarschuwd dat als hij iets over één van die personen zou vertellen dat wel eens in hun nadeel zou kunnen zijn. Daaruit leidt het hof af dat voorafgaand aan het verhoor met de getuige is gesproken over hetgeen hij zou kunnen verklaren. Daardoor zijn bij het hof ernstige twijfels gerezen over de betrouwbaarheid van de door de getuige bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring waar hij zegt dat hij niets van de verdachte heeft gekocht.
Het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario, inhoudende dat verdachte wist dat zijn broer [medeverdachte 2] drugs dealde maar er zelf niets mee te maken had, acht het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht en is gebleken ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat ook de verdachte cocaïne heeft verkocht.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), gericht op het voltooien van het delict. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan daarvan sprake zijn. Vereist is dan wel dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is. Voor de beantwoording van de vraag of verdachtes bijdrage in zoverre voldoende zwaarwegend is geweest, kan worden gekeken naar onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en dat verdachte derhalve samen met – onder meer - zijn broer [medeverdachte 2] handelde in cocaïne.
Aldus is sprake van medeplegen van de tenlastegelegde drugshandel.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft zich tezamen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Aldus heeft de verdachte gehandeld uit puur winstbejag en heeft hij zich geen enkele rekenschap gegeven van de omstandigheid dat verdovende middelen als cocaïne zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bovendien staat verdachtes handelen onmiskenbaar in relatie met de verspreiding en handel in harddrugs, hetgeen onlosmakelijk in verbinding staat met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze verslavende middelen.
De verdediging heeft in hoger beroep gepleit voor een (deels voorwaardelijke) taakstraf.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan het hof niet volstaan met oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het opleggen van een taakstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven het hof geen aanleiding om af te zien van oplegging van een gevangenisstraf van enige duur.
Het hof heeft zich daarnaast rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen 13 april 2017, de dag van inverzekeringstelling. De rechtbank heeft op 22 januari 2018 vonnis gewezen. In eerste aanleg is er aldus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 24 januari 2018. Het einde van de termijn stelt het hof op 14 december 2020, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden.
Zonder schending van de redelijke termijn acht het hof, in afwijking van de advocaat-generaal, die in beginsel een gevangenisstraf van 8 maanden eiste doch, rekening houdend met de redelijke termijn, uitkwam op een gevangenisstraf van 6 maanden, een gevangenisstraf voor de duur 6 maanden passend en geboden. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover het zich richt tegen de vrijspraak van feit 2.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 14 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.