ECLI:NL:GHSHE:2020:3997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
200.283.426_01 en 200.283.426_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en bekrachtiging van schriftelijke aanwijzing met dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen en tegen de bekrachtiging van deze aanwijzing met een dwangsom. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder de beschikking van 10 maart 2020 moest opvolgen, waarin contact tussen de vader en hun minderjarige kind, [minderjarige 1], werd geregeld. De GI had de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, die de rechtbank bekrachtigde, en de moeder verzocht om deze aanwijzing te laten vervallen. Het hof heeft vastgesteld dat op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de beschikking van de rechtbank geen hoger beroep openstaat, maar alleen cassatie in het belang der wet. Hierdoor heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken in hoger beroep. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 december 2020
Zaaknummer : 200.283.426/01 en 200.283.426/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/372613/JE RK 20-984 en C/02/372931/JE RK 20-1051
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen “in dier voege dat alsnog wordt toegewezen het verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing in deze. Daarnaast wordt vernietigd de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing d.d. 13 mei 2020, waarin opgenomen dat moeder de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2020 dient op te volgen en daarnaast ook wordt vernietigd de dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat de vrouw de voornoemde schriftelijke aanwijzing niet nakomt tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt. Er wordt tevens een provisionele voorziening gevraagd om de uitvoerbaarheid verklaring van de eerder genoemde beslissingen te laten vervallen en voorts ook de dwangsom en ook de vastgestelde omgangsregeling”.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen op 14 oktober 2020, heeft de GI verzocht het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de beschikking van 22 juli 2020 in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Klaver;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader.
2.3.1.
Gelet op de onderlinge samenhang zijn de onderhavige zaken met instemming van alle partijen gelijktijdig behandeld met de zaken nummer 200.278.933/01 (betreffende de contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] ) en nummers 200.283.429/01 en 02 (betreffende de ondertoezichtstelling van de broers van [minderjarige 1] ). In deze laatste zaken wordt bij afzonderlijke beschikkingen beslist.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft met haar voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de ouders, de GI en de raad gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V8-formulier van de zijde van de moeder d.d. 30 september 2020 met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg.
Het V8-formulier van de zijde van de moeder d.d. 16 oktober 2020, ontvangen ter griffie op 16 oktober 2020, met producties 1 tot en met 3 is ingekomen buiten de in het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. In zaken betreffende een maatregel van kinderbescherming kunnen evenwel ook binnen de termijn van tien kalenderdagen nog stukken worden overgelegd die van belang zijn en niet eerder konden worden ingediend. Gelet op de aard en omvang van de stukken en het feit dat de raad en de GI deze stukken niet hadden ontvangen voorafgaande aan de mondelinge behandeling, heeft het hof beslist dat deze stukken niet worden toegelaten wegens strijd met de goede procesorde. De stukken zijn derhalve ook niet betrokken bij de beoordeling van het verzoek van de moeder. De advocaat van de moeder en de moeder zijn tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld een reactie op het verweerschrift van de GI te geven.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , - [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 1] .
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
[minderjarige 1] woont bij de moeder en sinds 3 juni 2020 wonen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader
3.2.
Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft de rechtbank in het kader van de verdeling van zorg en opvoedingstaken bepaald dat de vader en [minderjarige 1] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens een in die beschikking nader omschreven regeling, met inachtneming dat uitbreiding van die regeling zal plaatsvinden onder regie van de GI, en met aanhouding van de beslissing over de definitieve zorgregeling. Tegen deze beschikking heeft de moeder ook hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.278.933/01).
3.3.
Op 13 mei 2020 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende dat de moeder de beschikking van 10 maart 2020 dient op te volgen.
3.4.1.
De moeder heeft bij verzoekschrift d.d. 25 mei 2020, ingekomen bij de rechtbank op 26 mei 2020, verzocht om de schriftelijke aanwijzing geheel als vervallen te laten verklaren (zaaknummer eerste aanleg C/02/372613/ JE RK 20-984).
3.4.2.
De GI heeft bij verzoekschrift van 28 mei 2020, ingekomen bij de rechtbank op 29 mei 2020, verzocht om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en verzocht om oplegging van een dwangsom ter hoogte van € 100,- voor iedere dag/keer dat de moeder de aanwijzing niet naleeft (zaaknummer eerste aanleg C/02/372931 / JE RK 20-1051).
3.4.3.
De moeder heeft - voor zover hier van belang - bij verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken d.d. 12 juni 2020, ingekomen bij de rechtbank op 15 juni 2020, verzocht om de verzoeken van de GI af te wijzen en bij zelfstandig verzoek verzocht om vervanging van de GI en inzet van forensische mediation alsmede onderzoek door een deskundige dan wel het NIFP/NIP.
3.4.4.
De rechtbank heeft in de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking de schriftelijke aanwijzing van 13 mei 2020 bekrachtigd en aan de moeder een dwangsom opgelegd van € 100,- voor iedere dag dat zij de voornoemde schriftelijke aanwijzing niet nakomt tot een maximum van € 5.000,- is bereikt. Het meer of anders verzochte is door de rechtbank afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij - kort samengevat - het volgende aan.
Het verzoek tot vervallen verklaring is ten onrechte afgewezen, want de schriftelijke aanwijzing is niet in het belang van [minderjarige 1] ; er moet een andere koers gevaren worden. [minderjarige 1] heeft haar eigen hulpverlening bij Praktijk [praktijk] . De moeder is wel bereid tot medewerking aan uitvoering van de regeling mits dat onder begeleiding plaatsvindt. De rechtbank heeft de schriftelijke aanwijzing dan ook ten onrechte bekrachtigd. Ook de dwangsom is ten onrecht opgelegd en geeft een onnodige druk op de zaak.
De moeder voert in het beroepschrift nog een grief aan tegen de afwijzing van de vervanging van de GI, en een grief tegen de afwijzing van het verzoek om te verwijzen naar forensische mediation c.q. deskundigenonderzoek. Bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder verklaard deze grieven niet te handhaven.
3.6.
De GI voert, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling en voor zover hier van belang, in haar verweerschrift aan dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing en tegen de beslissing tot bekrachtiging van deze aanwijzing. Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) staat tegen een beschikking op grond van de artikelen 1:259, 1:263, derde lid, en 1:264 BW namelijk geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
3.7.
De vader wenst dat de bestaande regeling gecontinueerd wordt. Helaas is de oplegging van een dwangsom nodig om de regeling ook daadwerkelijk te laten nakomen.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
In de zaak met nummer 200.283.426/02
Schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad
3.8.1.
De moeder heeft verzocht de werking van de beschikking van 22 juli 2020 te schorsen.
Omdat het hof bij onderhavige beschikking einduitspraak doet, heeft de moeder geen belang meer bij de door haar verzochte schorsing in afwachting van de beschikking van het hof in de hoofdzaak voor de duur van deze procedure. Het hof komt aan een inhoudelijke bespreking van dat verzoek dan ook niet toe. Dit verzoek zal worden afgewezen.
3.8.2.
De moeder heeft haar verzoek om schorsing van de werking van de beschikking van 10 maart 2020 tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat ook dat verzoek geen verdere bespreking behoeft.
In de zaak met nummer 200.283.426/01
Vervanging GI en forensisch mediation c.q. deskundigenonderzoek
3.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar grieven met betrekking tot de afwijzing van de vervanging van de GI en de verwijzing naar forensische mediation c.q. deskundigenonderzoek ingetrokken. Aangezien de moeder haar grieven in dit kader niet langer handhaaft, zal het hof haar ten aanzien van deze verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Vervallenverklaring en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
3.10.1.
Op 13 mei 2020 heeft de GI op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat zij de beschikking van 10 maart 2020 dient op te volgen om zodoende [minderjarige 1] en haar vader in staat te stellen om contact met elkaar te hebben.
Het eerste lid van artikel 1:263 BW bepaalt dat de GI schriftelijke aanwijzingen kan geven over de verzorging en opvoeding van de kinderen.
De moeder heeft op 25 mei 2020 op grond van artikel 1:264 BW verzocht om de schriftelijke aanwijzing geheel als vervallen te laten verklaren
De rechtbank heeft in haar beschikking van 22 juli 2020 dit verzoek van de moeder afgewezen. De moeder komt van deze afwijzing in hoger beroep.
3.10.2.
De GI heeft bij verzoekschrift van 28 mei 2020 verzocht om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en verzocht om oplegging van een dwangsom.
Artikel 1:263, derde lid, BW geeft de GI de mogelijkheid de rechtbank te verzoeken de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Daarbij kan een dwangsom worden opgelegd.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 22 juli 2020 dit verzoek van de GI toegewezen en de schriftelijke aanwijzing van 13 mei 2020 bekrachtigd met oplegging van een dwangsom. De moeder is het niet eens met deze beslissing en zij komt ook hiervan in hoger beroep.
3.11.1.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de moeder kan worden ontvangen in haar hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank, genoemd onder 3.10.1 en 3.10.2. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.11.2.
Op grond van artikel 358, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat in beginsel tegen elke eindbeschikking hoger beroep open. Artikel 807 Rv vormt daarop een uitzondering. Tegen beschikkingen die op grond van de aldaar genoemde bepalingen gegeven zijn, staat geen gewoon rechtsmiddel (hoger beroep en cassatie) open; alleen cassatie in het belang der wet is mogelijk.
De beschikking van de rechtbank van 22 juli 2020 is – voor zover hier van belang – genomen op grond van artikel 1:263, derde lid, BW en artikel 1:264 BW. Beide artikelen staan genoemd in artikel 807, onder a, Rv. Dit betekent dat tegen de beschikking van de rechtbank geen hoger beroep open staat. Nu er ook geen doorbrekingsgrond van dit rechtsmiddelenverbod is gesteld of gebleken, zal het hof verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.283.426/01
verklaart de moeder in hoger beroep niet-ontvankelijk in haar verzoeken.
In de zaak met nummer 200.283.426/02
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk, en is op 24 december 2020 uitgesproken door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.