ECLI:NL:GHSHE:2020:483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
200.257.463_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieverplichting van de moeder ten aanzien van de vader over de kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2019. De moeder verzoekt om de vernietiging van deze beschikking en om een beperking van de informatieverplichting ten aanzien van de vader met betrekking tot hun kinderen. De kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], zijn geboren in respectievelijk 2005, 2008 en 2013. De vader heeft de kinderen erkend, maar heeft geen contact meer met hen. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2], terwijl zij en de vader gezamenlijk het gezag over [minderjarige 3] uitoefenen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2020 heeft de moeder haar bezwaren tegen de informatieverplichting toegelicht. De moeder is bereid om informatie te verstrekken over schoolprestaties, hobby's en activiteiten, maar wil geen informatie geven over medische aangelegenheden van de kinderen, omdat deze zijn gekoppeld aan traumatische ervaringen uit het verleden. De vader heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de zitting. De Raad voor de Kinderbescherming heeft als informant opgetreden en benadrukt het belang van informatievoorziening aan de vader.

Het hof overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat de vader op de hoogte blijft van hun ontwikkeling. Het hof stelt een nieuwe informatieregeling vast, waarbij de moeder verplicht is om de vader eenmaal per twee maanden te informeren over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de kinderen. De moeder hoeft geen inhoudelijke informatie te geven over de therapieën die de kinderen volgen. Tevens wordt een dwangsom van € 250,- opgelegd voor het geval de moeder in gebreke blijft aan deze informatieplicht te voldoen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt de informatieverplichting opnieuw vast.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 februari 2020
Zaaknummer: 200.257.463/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/288651 FA RK 14-6733
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Özgül.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 5 april 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat aan de moeder een informatieverplichting betreffende de kinderen van partijen zal worden opgelegd met een beperking tot de schoolprestaties, hobby’s en activiteiten.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- de Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de Gecertificeerde Instelling (GI)),
vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] , die door het hof als informant is gehoord;
  • de vader, bijgestaan door mr. Özgül;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op de dag voorafgaande aan de mondelinge behandeling met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
De voorzitter heeft tevens de inhoud van de door [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] aan het hof geschreven brieven zakelijk weergegeven.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 6 mei 2019;
  • de brief met bijlagen van de GI van 18 december 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
De vader heeft geen contact meer met de kinderen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben vanaf 29 juni 2016 tot 29 december 2017 onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant gestaan, [minderjarige 3] vanaf 29 juni 2016 tot 29 december 2019.
3.3.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep aan de orde - bepaald dat de moeder de vader eenmaal per twee maanden schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de kinderen, waarbij informatie wordt verstrekt over hun schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, onder
overlegging van kopieën van schoolrapporten, met dien verstande dat de moeder aan de vader geen inhoudelijke informatie hoeft te geven over de therapieën die zij volgen, maar dat
zij wel moet aangeven welke therapie er wordt gevolgd en gedurende welke periode,
alsmede tweemaal per jaar een goedgelijkende en recente foto van elk van de kinderen.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat de moeder een dwangsom van € 250,- per keer zal verbeuren indien zij ten aanzien van [minderjarige 3] in gebreke mocht blijven aan voorgaande informatieplicht te voldoen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing deels niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
De moeder verzoekt in het petitum van het beroepschrift om de informatieverplichting te beperken tot schoolprestaties, hobby’s en activiteiten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek verminderd in die zin dat de door haar verzochte beperking enkel betrekking heeft op de informatieverplichting ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Verder heeft de moeder bezwaar tegen de dwangsom die de rechtbank haar heeft opgelegd.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De door de rechtbank vastgestelde informatieregeling is te ruim. De moeder is bereid aan de vader informatie te verschaffen over school, hobby’s en activiteiten van de kinderen, maar wil geen inlichtingen verstrekken over de medische aangelegenheden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , te meer omdat hun medische behandeling gekoppeld is aan traumatische ervaringen uit het verleden, waarin de vader een groot aandeel heeft gehad. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen niet dat de vader informatie krijgt over de door hen gevolgde therapieën. De moeder bevindt zich hierdoor in een klempositie. Zij wil het vertrouwen van haar dochters niet beschamen.
Er is verder geen reden om een dwangsom te verbinden aan de informatieverplichting van de moeder. Onvoldoende staat vast dat de moeder niet aan de beschikking van de rechtbank zal voldoen. De moeder heeft bovendien geen financiële draagkracht om een dwangsom te betalen.
3.6.
De GI brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
Het is in het belang van de kinderen dat de moeder de vader blijft informeren over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder zou de kinderen hierin geen keuze moeten laten.
Naar inschatting van de GI zal de vader de hem verstrekte inlichtingen over de kinderen niet misbruiken.
3.7.
De raad heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard.
Door het niet-verstrekken aan de vader van informatie over de kinderen wordt de afstand tussen de vader en de kinderen steeds groter. Het is in het belang van de kinderen dat de moeder de vader over de ontwikkeling van de kinderen informeert. Het is niet in hun belang dat medische aangelegenheden van de kinderen van de informatieverplichting worden uitgezonderd. De vader dient door de moeder op de hoogte te worden gesteld wanneer er sprake is van een ernstige medische situatie van de kinderen. Verder kunnen de therapeuten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hen bespreken welke informatie aan de vader kan worden verschaft.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de opgelegde informatieverplichting ten aanzien van [minderjarige 3] .
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de ouder, die met het gezag is
belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent
gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks
vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.8.1.
In het belang van de kinderen rekent het hof het tot de taak van de moeder om er voor te zorgen dat de vader minimaal één keer per twee maanden informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgt en twee maal per jaar een goedgelijkende en recente foto van elk van hen ontvangt. Het dient dan te gaan om informatie over de schoolprestaties, de gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en overige activiteiten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij kopieën van de schoolrapporten worden overgelegd. Op deze manier blijft de vader nog enigszins op de hoogte van de gezondheid en de ontwikkeling van zijn dochters en kan hij zich een beeld vormen van hun opgroeien. Het hof zal een dienovereenkomstige informatieregeling vaststellen.
Uit overwegingen van privacy, juist ten behoeve van de dochters, hoeft de moeder aan de vader geen inhoudelijke informatie te geven over de therapieën die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgen, ook niet welke therapie er wordt gevolgd en gedurende welke periode.
3.8.2.
De moeder is tot op heden niet met haar informatieplicht zoals dat zou behoren, omgegaan. Dit is tijdens de mondelinge behandeling vast gesteld. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat zij haar positie in deze kwestie naar aanleiding van de door het hof in deze zaak te geven beschikking nader zal bepalen. Het hof acht het in het belang van de minderjarigen en de ouders dat genoegen zal worden genomen met de wijze waarop de informatievoorziening tot heden is verlopen.
Het hof zal aan de moeder in hoger beroep opnieuw een informatieverplichting opleggen zoals hiervoor weergegeven. Het hof verwacht van de moeder dat zij deze informatieplicht volledig en nauwgezet zal nakomen.
Om de uitvoering van deze informatieregeling te waarborgen, zal het hof, evenals de rechtbank, aan de informatieplicht van de moeder ten aanzien van [minderjarige 3] ambtshalve op basis van artikel 1:253a lid 5 BW een dwangsom verbinden van € 250,- per keer dat zij in gebreke mocht blijven aan deze informatieplicht te voldoen.
De moeder heeft aangevoerd dat zij een bijstandsuitkering heeft en geen financiële draagkracht om een dwangsom te betalen. Het hof overweegt hieromtrent dat in het algemeen - bijzondere omstandigheden zijn door de moeder niet aangevoerd - het maatschappelijk minimaal vereiste bestaansniveau verzekerd is door de beslagvrije voet.
Het hof merkt bovendien op dat in het geheel geen dwangsommen verschuldigd zijn, indien de moeder de hoofdveroordeling naleeft.
3.8.3.
Het is voor het hof niet mogelijk om aan de informatieplicht van de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ambtshalve een dwangsom te verbinden, nu de moeder het eenhoofdig gezag over deze kinderen uitoefent en er daarom geen sprake is van een artikel 1:253a BW geschil. Bovendien mag de moeder van het door haar ingestelde hoger beroep niet slechter worden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te vernietigen. Het hof zal de door de rechtbank aan de moeder opgelegde informatieverplichting opnieuw vaststellen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder de vader eenmaal per twee maanden schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de kinderen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , waarbij informatie wordt verstrekt over hun schoolprestaties, hun gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en overige activiteiten, onder overlegging van kopieën van schoolrapporten, met dien verstande dat de moeder aan de vader geen inhoudelijke informatie hoeft te geven over de therapieën die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgen, ook niet welke therapie er wordt gevolgd en gedurende welke periode,
alsmede twee maal per jaar een goedgelijkende en recente foto van elk van de kinderen;
bepaalt dat de moeder een dwangsom van € 250,- (tweehonderd en vijftig euro) per keer zal verbeuren indien zij ten aanzien van [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , in gebreke mocht blijven aan voorgaande informatieplicht te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland -Verhaegen en H.J.M. van Arkel - van Gasselt en is op 13 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.