ECLI:NL:GHSHE:2020:507

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
20-003340-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren te [geboortegegevens] en wonende te [adres verdachte], was eerder veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en voor witwassen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd. De verdachte is beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens van categorie II en III, waaronder een stroomstootwapen en een pistool, en van het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag dat in de woning van de verdachte is aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat er een groot contant geldbedrag van € 514.277,10 is aangetroffen, dat op verschillende plaatsen in de woning was verstopt.

De verdediging heeft aangevoerd dat het geld een legale herkomst heeft, onder andere door middel van erfenissen en leningen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet voldoende heeft aangetoond dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het witwassen van een bedrag van € 252.250,-, maar heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte een bedrag van € 262.027,- heeft gewitst.

De strafoplegging is aangepast, waarbij het hof heeft besloten om een taakstraf van 216 uren op te leggen, in plaats van een gevangenisstraf, en een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen uitgesproken, waaronder de aangetroffen wapens en geldbedragen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003340-15
Uitspraak : 23 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-845205-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van feit 1 – kort gezegd - handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en feit 2 – kort gezegd – medeplegen van witwassen.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven. De voorlopige hechtenis was op 27 september 2013 geschorst.
Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen omtrent het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft:
-zich gerefereerd aan de bewezenverklaring door de rechtbank ten aanzien van feit 1;
-verweren gevoerd ter zake de bewezenverklaring van feit 2;
-verweren gevoerd ter zake de strafoplegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg op 21 februari 2014 en op 13 oktober 2015 en in hoger beroep op 7 maart 2018 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2013 te 's-Hertogenbosch een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of van categorie III, te weten een stroomstootwapen, merk Stun Master, model 100-s, en/of drie (3) althans een of meer, busje(s) (zogenoemde) pepperspray, althans drie (3), althans een of meer, voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende en/of soortgelijke stof, en/of een pistool, merk Walther, model p22, kaliber .22 long rifle, en/of munitie van categorie III, te weten tien (10), althans een of meer, (randvuur) (kogel)patro(o)n(en), kaliber .22 long rifle, en/of zesentwintig (26), althans een of meer (randvuur)patro(o)n(en), kaliber .22 long rifle, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 27 maart 2013, te
’s-Hertogenbosch en/of Zaltbommel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- ( telkens) van een voorwerp, dan wel van een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 529.277,10 en/of een hoeveelheid geld van euro 10.000,-, in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, dan wel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 529.277,10 en/of een hoeveelheid geld van euro 10.000,-, in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, was of wie bovenomschreven voorwerp, dan wel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 529.277,10 en/of een hoeveelheid geld van euro 10.000,- in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
- ( telkens) een voorwerp, dan wel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, dan wel een of meerdere hoeveelheden geld, waaronder:
*een geldbedrag met betrekking tot de aankoop van een personenauto (te weten een Fiat 500 met kenteken [kentekennummer 1] ) en/of
*een geldbedrag met betrekking tot de aankoop van een personenauto (te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 2] )
*en/of een of meer andere geldbedragen,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 maart 2013 te ’s-Hertogenbosch
-wapens van categorie II, te weten een stroomstootwapen, merk Stun Master, model 100-S, en drie busjes pepperspray, voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende en/of soortgelijke stof;
en
-een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Walther, model p22, kaliber .22 long rifle,
en
munitie van categorie III, te weten tien randvuur kogelpatronen, kaliber .22 long rifle, en zesentwintig, randvuur patronen, kaliber .22 long rifle
voorhanden heeft gehad.
2.
hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 27 maart 2013 in Nederland zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro € 262.027,- en een hoeveelheid geld van euro 10.000,-, voorhanden gehad, terwijl hij wist, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
- telkens voorwerpen omgezet, te weten:
*een geldbedrag met betrekking tot de aankoop van een personenauto (te weten een Fiat 500 met kenteken [kentekennummer 1] ) en
*een geldbedrag met betrekking tot de aankoop van een personenauto (te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 2] )
terwijl hij telkens wist dat die voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de onder 2 ten laste gelegde geldbedragen een legale herkomst hebben en derhalve niet van enig misdrijf afkomstig zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging in de pleitnota (blz. 26) het navolgende overzicht opgenomen waaruit van de legale herkomst van de gelden zou blijken:
Herkomst Bedrag
1. Erfenis [moeder medeverdachte] € 164.000,-
2 Lening [betrokkene 1] aankoop grond € 50.000,-
3 Spaargeld [zoon verdachte] € 30.000,-
4 Verkoop auto [zoon verdachte] € 10.000,-
5 Spaargeld [dochter verdachte] € 10.000,-
6 Verkoop woonwagen [moeder medeverdachte] € 3.500,-
7 Spaargeld [verdachte] € 20.000,-
8 Spaargeld [medeverdachte] € 20.000,-
9 Werkzaamheden 2010-2012 € 200.000,-

10 Verkoop auto [betrokkene 2] € 22.500,-

Totaal € 530.000,-.
Het hof overweegt omtrent het standpunt van de verdediging het navolgende.
Beoordelingskader
Voorop wordt gesteld dat voor een bewezenverklaring van het in de op artikel 420bis, eerste lid, onder b, Sr toegesneden tenlastelegging opgenomen onderdeel "afkomstig uit enig misdrijf", gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Er bestaat geen grond ten aanzien van art. 420quater Sr anders te oordelen. Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis Sr dan wel art. 420quater Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder alsmede het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof het navolgende vast.
Aanleiding onderzoek [1]
Op 27 maart 2013 is de woning van verdachte, hierna te noemen: [verdachte] , en zijn vrouw, [medeverdachte] , hierna te noemen: [medeverdachte] , doorzocht waarbij diverse pakketjes met grote geldbedragen in verschillende coupures werden aangetroffen en inbeslaggenomen.
De pakketjes met geld lagen op diverse plaatsen in de woning verstopt [2] , onder andere
-achter een wegneembaar houten front in de keuken;
-gerold in een deken achter het hoofdbord van een bed;
-verstopt achter kleding in een kledingkast op de ouderlijke slaapkamer;
-verstopt tussen kleding in een ladenkast;
-in een vaas op zolder;
-in een Blackberrydoosje op de slaapkamer
-gewikkeld in zwart plastic folie in een doos van een muursteun;
-in een doos van een koffieautomaat.
Het geldbedrag dat tijdens de doorzoeking in beslag werd genomen bedroeg in totaal
€ 514.277,10. [3]
Legaal inkomen [verdachte] , [medeverdachte] en de kinderen
Uit het dossier blijkt dat er onderzoek is gedaan naar het inkomen en vermogen van [verdachte] en [medeverdachte] .
Uit gegevens van de belastingdienst over de jaren 2007 tot en met 2012 is van een gezamenlijk inkomen gebleken van € 42.264,-. [4]
Ook is onderzoek gedaan naar de inkomensgegevens van de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] . De zoon, [zoon verdachte] , had een jaarlijks inkomen van ruim
€ 20.000,- in 2007 tot ruim € 25.000,- in 2012. De dochter, [dochter verdachte] , had geen inkomen en was voor haar levensonderhoud afhankelijk van haar ouders. [5]
Bezittingen bekend bij belastingdienst
Bij onderzoek van gegevens van de belastingdienst is gebleken dat het [gezin verdachte] geen onroerende zaken, WOZ-waarden of vaartuigen in bezit hebben. [6]
Bankrekeningen [7]
Twee bankrekeningen ( [bankrekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte] en [bankrekeningnummer 2] ten name van [verdachte] ) werden vrijwel niet gebruikt.
Uit onderzoek van de [bankrekeningnummer 3] ten name van [medeverdachte] bleek dat er geen uitgaven via de bank worden gedaan voor zaken zoals boodschappen ten behoeve van de gezinsleden. Uit de gegevens van de bankrekening bleek van betalingen voor de motorrijtuigenbelasting en verzekeringen. Er bleek niets van betalingen voor brandstof ten behoeve van de voertuigen. Uit de gegevens van de bankrekening bleek dat er weinig inkomsten waren uit loon uit arbeid en dat er een aantal contante stortingen is geweest.
Uit onderzoek van de [bankrekeningnummer 4] bleek dat er weinig uitgaven via de bank worden gedaan voor zaken als boodschappen ten behoeve van de gezinsleden. Uit de gegevens van deze rekening bleek dat deze geheel werd gevoed uit overboekingen van de hiervoor genoemde [bankrekeningnummer 3] en dat er een aantal contante stortingen was geweest.
Contante geldstromen
Uit een opgemaakte kasopstelling is gebleken dat er in de periode van 27 maart 2007 tot en met 27 maart 2013 voor een totaalbedrag van € 60.417,88 aan contante inkomsten is geweest en voor een totaalbedrag van € 950.719,05 aan contante uitgaven. Dit betekent dat [verdachte] en [medeverdachte] in genoemde periode voor een bedrag van € 890.301,17 aan extra ontvangsten moet hebben gehad. [8]
Verklaring verdachte
Tijdens zijn politieverhoor op 27 maart 2013 heeft [verdachte] omtrent het op 27 maart 2013 inbeslaggenomen geldbedrag onder meer verklaard dat het eerlijk verdiend geld was, dat hij had gespaard om in de toekomst een woning te bouwen en dat hij dat geld in huis had omdat hij geen vertrouwen in banken had. [9]
Op 28 maart 2013 is [verdachte] wederom door de politie gehoord en heeft toen verklaard het geld met hard werken te hebben verdiend, het niet te hebben gewonnen in een casino, in een loterij of middels een erfenis te hebben verkregen.
Over zijn werk heeft [verdachte] verklaard dat zijn bedrijf zich bezighoudt met schade-auto’s, in- en verkoop van auto’s en reparaties van en bemiddeling in auto’s. Het bedrijf heette [bedrijf] en was gelegen aan de [adres bedrijf] in Zaltbommel en zou daar met een bord worden aangeduid. Met betrekking tot het aangetroffen geld en de wijze van verpakken heeft [verdachte] verklaard dat hij dat zelf op deze wijze had verpakt. [10]
Verklaring [medeverdachte]
Op 8 april 2013 heeft [medeverdachte] bij de politie verklaard dat zij een erfenis van haar moeder heeft gehad. Zij heeft verklaard niet precies de omvang ervan te weten maar wel dat het om een groot bedrag ging dat zij van haar moeder toen zij nog leefde in gedeeltes heeft ontvangen en telkens heeft weggelegd. Van de bedragen die [medeverdachte] ontving van haar moeder zou nooit een officiële akte zijn opgemaakt. Eveneens heeft zij verklaard dat alleen haar jongere zus wist dat er zoveel geld was. Omtrent de verkoop van de woonwagen van haar moeder heeft [medeverdachte] verklaard dat deze verkoop door [verdachte] is geregeld maar dat zij niet weet aan wie en voor hoeveel. [11]
Verklaring zoon verdachte
Op 8 april 2013 is de zoon van verdachte, [zoon verdachte] , bij de politie gehoord en heeft verklaard dat hij kon sparen, dat hij geen aparte spaarrekening had, dat, wanneer zijn baas het geld stortte, hij dit vrijwel geheel opnam en grotendeels verbruikte. Ook heeft hij verklaard dat hij een auto had waarvoor hij had gespaard maar dat toen zijn rijbewijs werd ingevorderd de auto door zijn ouders is verkocht en dat zij het geld daarvan in bewaring hebben genomen. [12]
Naar aanleiding van onder meer de afgelegde verklaring van [verdachte] werden nog de navolgende personen gehoord dan wel werden de navolgende onderzoekhandelingen verricht.
Bevindingen [adres bedrijf] Zaltbommel
Op 29 maart 2013 is onderzoek ingesteld naar het door [verdachte] genoemde [bedrijf] gelegen aan de [adres bedrijf] te Zaltbommel. Uit de bevindingen ter plaatse bleek er geen bordje aanwezig te zijn met daarop de aanduiding “ [bedrijf] ”. Het perceel [adres bedrijf] bleek niet te bestaan. Raadpleging van de kamer van koophandel leverde geen inschrijving op van een bedrijf ten name van [verdachte] . [13]
Verklaring [betrokkene 2]
Op 23 april 2013 is [betrokkene 2] door de politie gehoord [14] en heeft toen onder meer verklaard een drietal auto’s van [verdachte] te hebben gekocht, te weten:
-een Opel Vectra met kenteken [kentekennummer 3] voor een prijs van € 750,-;
-een Fiat 500 met kenteken [kentekennummer 4] voor de prijs van € 10.250,-;
-een Fiat Punto met kenteken [kentekennummer 5] voor de prijs van € 11.500,-.
(Hof: in totaal derhalve voor een bedrag van € 22.500,-)
Deze auto’s zijn contant door [betrokkene 2] met verdachte afgerekend en de betreffende facturen alsmede de inkoopverklaringen heeft [betrokkene 2] aan de politie overgelegd.
Verklaring [betrokkene 3]
Op 8 mei 2013 werd gehoord [15] de verhuurder van de loods aan de [adres bedrijf] te Zaltbommel, [betrokkene 3] , die verklaarde een deel van de loods aan [verdachte] te verhuren, dat deze het pand “om niet” mocht gebruiken en dat [verdachte] daarin een autobedrijf/reparatiebedrijf had.
Verklaring [zus medeverdachte]
Op 22 mei 2013 werd de jongste zus van [medeverdachte] , [zus medeverdachte] , gehoord [16] . Zij verklaarde dat haar moeder het geld van de erfenis in plastic tasjes had zitten en dat, toen het slechter met haar ging, ze wel eens wat aan [medeverdachte] gaf om het later te verdelen onder haar twee “kleintjes”, te weten [zus medeverdachte] en [medeverdachte] . Ook heeft zij verklaard dat haar moeder haar ook wel eens plastic tasjes met geld gaf maar dat zij die dan weer aan haar zus, de [medeverdachte] , gaf. Het geld was voor de “kleintjes”, dus voor haar en de [medeverdachte] ; de reden daarvoor was dat zij altijd voor hun moeder hadden gezorgd. Zij schatte het geldbedrag tussen de 150.000 euro en 200.000 euro.
Gehoord bij de rechter-commissaris op 3 september 2013 verklaarde zij in gelijke zin, waarbij zij eveneens verklaarde dat het geld aan [medeverdachte] was afgegeven.
Belastinggegevens [medeverdachte] en [moeder medeverdachte]
In juni 2013 is omtrent de gestelde erfenis van [moeder medeverdachte] door de belastingdienst onderzoek gedaan [17] . Daaruit bleek dat over de periode 2008 t/m 2012 [moeder medeverdachte] enkel een AOW-uitkering had ontvangen van tussen de € 12.000,- en € 13.000,- netto per jaar.
Verder bleek dat over de jaren 2008 t/m 2012 bij de belastingdienst een beperkt vermogen was aangegeven van maximaal € 1.350,- in 2012. Door de erfgenamen bleek geen aangifte van erfbelasting te zijn gedaan.
Staat van middelen
Op 8 juli 2013 heeft [accountant verdachte] , de accountant van [medeverdachte] en [verdachte] een schriftelijke specificatie opgesteld inzake de herkomst van de bij [verdachte] en [medeverdachte] aangetroffen middelen. [18]
(hof: deze staat van middelen is identiek aan de staat van middelen die door de raadsman in zijn pleitnota in hoger beroep is opgenomen en die hiervoor is weergegeven bij de weergave van het standpunt van de verdediging in hoger beroep.
Verklaring accountant verdachte
Op 28 augustus 2013 is [accountant verdachte] door de politie gehoord omtrent voormelde staat van middelen en heeft omtrent de afzonderlijke posten onder meer het navolgende, zakelijk weergegeven, verklaard [19] :
Post 1: Erfenis [moeder medeverdachte]
had een grote hoeveelheid contant geld in bezit. Zij is in november 2012 overleden waarna dat geld naar de [familie verdachte] zou zijn gegaan. [accountant verdachte] zelf heeft hiervan geen stukken gezien maar [verdachte] zou dat tegenover hem hebben verklaard. De [familie verdachte] zou [accountant verdachte] wel hebben gevraagd dit aan te geven bij de successieaangifte over 2012.
Post 2: Lening aankoop grond van € 50.000,-
Het betrof een lening van [betrokkene 1] aan [verdachte] ten bedrage van € 50.000,-. Dat was een lening omdat de financiering niet rondkwam. De financiering kon pas doorgaan op het moment dat de woonwagenstandplaats was omgezet naar bouwgrond. [accountant verdachte] heeft verklaard hiervan een lening overeenkomst te hebben gezien.
Post 3: Spaargeld [zoon verdachte] van € 10.000,-
Het betrof een bedrag van € 10.000,- dat door de zoon van [verdachte] en [medeverdachte] van zijn salaris gespaard zou zijn en door [medeverdachte] apart werd gehouden. Dit zou zo door de [familie verdachte] aan [accountant verdachte] zijn verteld.
Post 4: Verkoop auto [zoon verdachte] van € 10.000,-
Het zou een auto van de zoon van [verdachte] en [medeverdachte] betreffen die hij in bezit heeft gehad totdat zijn rijbewijs werd ingenomen. Die auto is vervolgens verkocht. [accountant verdachte] heeft dit van [medeverdachte] gehoord.
Post 5: Spaargeld [dochter verdachte] van € 10.000,-
Het zou geld betreffen dat [verdachte] en [medeverdachte] voor de dochter apart hebben gehouden vanuit hun inkomen. [accountant verdachte] heeft dit gehoord van [verdachte] .
Post 6: Verkoop woonwagen [moeder medeverdachte] voor € 3.500,-
De woonwagen van de moeder van [medeverdachte] , [moeder medeverdachte] , zou verkocht zijn. [accountant verdachte] heeft dit gehoord van [medeverdachte] maar heeft daarvan geen factuur gezien.
Post 7: Spaargeld [verdachte] van € 20.000,-
Dit zou [verdachte] van zijn gewone inkomen hebben gespaard. [accountant verdachte] heeft dit vernomen van [verdachte] en [medeverdachte] .
Post 8: Spaargeld [medeverdachte] van € 20.000,-
Hiervoor zou hetzelfde gelden als hiervoor ten aanzien van post 7.
Post 9: Werkzaamheden 2010-2012 voor een bedrag van € 200.000,-
[accountant verdachte] heeft verklaard dat het hier ging om een inventarisatie van de werkzaamheden waarbij het zwaartepunt in 2012 was gelegen omdat toen de intentie bestond om het bedrijf (hof: bedoeld zal zijn het bedrijf van [verdachte] ) te registreren en in te schrijven. [accountant verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [verdachte] al langer in auto’s handelde en reparaties uitvoerde.
Post 10: Verkoop auto [betrokkene 2] voor € 22.500,-
[accountant verdachte] heeft hierover verklaard – anders dan bij de werkzaamheden ten aanzien van post 9 – dat dit een post betreft waarvan hij facturen heeft gezien.
Getuige [betrokkene 1]
Op 4 september 2013 is de getuige [betrokkene 1] door de politie gehoord in verband met de geldlening aan [verdachte] . [betrokkene 1] heeft toen verklaard [20] het geld op verzoek van de zoon van [verdachte] , [zoon verdachte] , te hebben verstrekt. Het zou gaan om een bedrag van
€ 50.000,-. De leningovereenkomst werd tijdens dit verhoor door [betrokkene 1] overhandigd en was getekend 2 februari 2013. De feitelijke geldoverdracht was à contant gegaan. De lening zou voor 2 februari 2015 moeten worden terugbetaald tegen een rentevergoeding van 8% of € 333,- per maand.
Getuige [inspecteur] en berichten belastingdienst
Op 7 maart 2018 is ter gelegenheid van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep vanwege het openbaar ministerie een mailbericht overgelegd (hof: als bijlage 1 gevoegd bij het proces-verbaal van de terechtzitting) van de [inspecteur] van de belastingdienst waaruit zou kunnen volgen dat er ten tijde van het overlijden van [moeder medeverdachte] een bedrag van € 164.000,- op haar bankrekening stond, hetgeen een contra-indicatie zou kunnen opleveren dat zij dit geld bij leven contant aan onder meer haar dochter, [medeverdachte] , zou hebben verstrekt.
Op 27 augustus 2018 ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige gehoord, heeft de [inspecteur] voornoemd verklaard dat, anders dan uit voornoemd mailbericht zou kunnen blijken, niet vaststaat dat er op het moment van overlijden van [moeder medeverdachte] op 11 november 2012 een bedrag van € 164.000,- op haar bankrekening stond; uitsluiten kan [inspecteur] dit echter ook niet.
Als bijlage 3 bij genoemd proces-verbaal van de terechtzitting zijn tevens berichten gevoegd van de belastingdienst waaruit – kort gezegd – blijkt dat aangifte ter zake erfbelasting door [medeverdachte] is gedaan, dat deze erfenis groot zou zijn geweest € 164.000,-, dat de begrafeniskosten € 6.000,- bedroegen waarna een bedrag van € 158.000,- resteerde en – nu er 8 erfgenamen waren – per erfgenaam een bedrag van € 19.750,--,- resteerde hetgeen, gelet op de vrijstellingsgrens van € 19.114,-, niet heeft geresulteerd in een aanslag maar in een beschikking van de belastingdienst. Stukken met betrekking tot deze aangifte zijn door de verdediging in eerste aanleg op 24 januari 2017 overgelegd.
Op 27 augustus 2018 zijn door de raadsheer-commissaris van dit hof nog getuigen gehoord omtrent de autohandel van verdachte. Zowel de getuige [getuige 1] , [getuige 2] als [accountant verdachte] verklaren – kort gezegd – dat verdachte al langere tijd met auto’s bezig was, daarin bemiddelde maar ook reparaties verrichtte. De getuigen herkenden eveneens het bord met daarop de aanduiding “Autobedrijf [bedrijf] ”, waarvan zij aangaven dat dit bord buiten de poort bij de ingang stond.
Beoordeling in het licht van het beoordelingskader
Het hof leidt uit het vorenstaande het navolgende af.
Op 27 maart 2013 werd in de (woon)wagen van [verdachte] en [medeverdachte] , een groot contant geldbedrag aangetroffen, bestaande verschillende coupures, verpakt in diverse pakketjes en op diverse plaatsen verstopt.
Uit een daarop ingesteld onderzoek ten aanzien van [verdachte] , [medeverdachte] en de kinderen bleek dat de aanwezigheid van een dergelijk groot contant geldbedrag niet te verklaren viel gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen ten aanzien van:
1. het legale inkomen;
2. de bij de belastingdienst bekende bezittingen;
3. de saldi op de diverse bankrekeningen;
4. de vastgestelde contante geldstromen.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het op 27 maart 2013 in de woning van [verdachte] aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is.
In verband daarmee mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
[verdachte] heeft op tweeërlei wijze een verklaring voor de (legale) herkomst van dat geld gegeven. In de eerste plaats door zijn hiervoor weergegeven verklaringen bij de politie en in de tweede plaats door overlegging van de hiervoor weergegeven “Staat van middelen”, waarop door [accountant verdachte] de hiervoor weergegeven toelichting is gegeven. Verder is door [medeverdachte] de hiervoor weergegeven verklaring afgelegd.
Uit het samenstel van die verklaringen en de overgelegde staat van middelen zouden de aangetroffen gelden afkomstig zijn uit:
Post 1: Erfenis van [moeder medeverdachte]
Post 2: Lening aankoop grond
Post 3: Spaargeld [zoon verdachte]
Post 4: Verkoop auto [zoon verdachte]
Post 5: Spaargeld [dochter verdachte] :
Post 6: Verkoop woonwagen [moeder medeverdachte] :
Post 7: Spaargeld [verdachte] :
Post 8: Spaargeld [medeverdachte] :
Post 9: Werkzaamheden 2010-2012
Post 10: Verkoop auto [betrokkene 2] :
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [verdachte] en de toelichting op deze posten weliswaar voldoende concreet en verifieerbaar zijn maar ten aanzien van de navolgende posten op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Post 3: Spaargeld [zoon verdachte] ;
Het hof overweegt met betrekking tot deze post dat uit de hiervoor weergegeven verklaring van [zoon verdachte] , weliswaar volgt dat hij in de gelegenheid is geweest te sparen maar ook dat, wanneer zijn baas het geld stortte, hij dit vrijwel geheel opnam en verbruikte. Daarmee is de kans dat zijn moeder dat spaargeld apart heeft gehouden op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het hof betrekt bij dit oordeel dat [accountant verdachte] deze post alleen van [verdachte] en [medeverdachte] heeft gehoord en verdere onderbouwing ontbreekt.
Post 5: Spaargeld [dochter verdachte] ;
Het hof overweegt met betrekking tot deze post dat, gelet op het hiervoor weergegeven onderzoek naar het legale inkomen van [medeverdachte] , [verdachte] en de kinderen, volgt dat de dochter van [verdachte] en [medeverdachte] , [dochter verdachte] , geen inkomen had en dat zij voor haar levensonderhoud afhankelijk was van haar ouders. Daarmee is de kans dat het aangetroffen geld mede spaargeld van [dochter verdachte] betrof naar het oordeel van het hof op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het hof betrekt bij dit oordeel dat uit het onderzoek naar het legale inkomen is gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte] dit evenmin van hun eigen inkomen apart hebben kunnen houden. Bovendien heeft [accountant verdachte] deze post enkel van [verdachte] en [medeverdachte] gehoord en ontbreekt enige verdere onderbouwing.
Post 6: Verkoop woonwagen [moeder medeverdachte]
Het hof overweegt met betrekking tot deze post dat van de verkoop van de woonwagen van [moeder medeverdachte] enkel blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte] en haar zus. [verdachte] zou deze verkoop hebben geregeld maar heeft daar zelf niets over verklaard. [accountant verdachte] heeft deze post enkel gehoord van [medeverdachte] maar heeft daarvan nooit een factuur of enig ander bewijsstuk gezien. Gelet hierop is het hof van oordeel dat op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is dat het aangetroffen geld mede afkomstig is uit de verkoop van de woonwagen van [moeder medeverdachte] . Het hof betrekt bij dit oordeel dat verdere onderbouwing van deze post ontbreekt.
Posten 7 en 8 Spaargeld [verdachte] en [medeverdachte]
Het hof overweegt met betrekking tot deze posten dat, gelet op het hiervoor weergegeven onderzoek naar het legale inkomen van [verdachte] , [medeverdachte] en de kinderen, de bezittingen bekend bij de belastingdienst, het onderzoek naar de bankrekeningen en de contante geldstromen, het op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is dat de aangetroffen gelden hun herkomst vinden in de spaargelden van [verdachte] en [medeverdachte] . Het hof betrekt bij dit oordeel dat [accountant verdachte] dit ook enkel van [verdachte] en [medeverdachte] heeft gehoord en iedere verdere onderbouwing ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof was het openbaar ministerie ten aanzien van voormelde posten niet gehouden een nader onderzoek te verrichten.
Dit is anders ten aanzien van de volgende posten:
Post 1: Erfenis van [moeder medeverdachte]
Post 2: Lening aankoop grond
Post 4: Verkoop auto [zoon verdachte]
Post 9: Werkzaamheden 2010-2012
Post 10: Verkoop auto [betrokkene 2] :
Naar aanleiding van deze posten is er, zo volgt uit de vorenstaande weergave, door het openbaar ministerie nader onderzoek verricht dan wel zijn er in het hoger beroep nog getuigen gehoord dan wel stukken overgelegd. Daaruit is ten aanzien van voormelde posten van het navolgende gebleken:
Post 1: Erfenis [moeder medeverdachte]
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [medeverdachte] en haar zus, de hiervoor genoemde ingebrachte stukken ter zitting in eerste aanleg en ter zitting in hoger beroep op 7 maart 2018 en de daarop gegeven toelichting door [inspecteur] van de belastingdienst ter gelegenheid van zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 27 augustus 2018 is het naar het oordeel van het hof niet uit te sluiten dat [moeder medeverdachte] , bij leven heeft beschikt over een bedrag van
€ 164.000,-. Ook wil het hof wel aannemen dat [moeder medeverdachte] bij haar leven voormeld bedrag geheel of gedeeltelijk contant aan haar kinderen heeft gegeven.
Het hof is, anders dan het standpunt van de verdediging, van oordeel dat, mede gelet op de hiervoor weergegeven aangifte erfbelasting van [medeverdachte] (hof; als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2018) aan [medeverdachte] haar niet meer is toegekomen dan haar erfdeel minus de begrafeniskosten.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet uit te sluiten valt dat ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag in de woonwagen een gedeelte ter grootte van (€ 158.000,- / 8 kinderen =) € 19.750,- uit deze post afkomstig is. Ten aanzien van dit geldbedrag kan niet worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is.
Post 2: Lening aankoop grond
Het hof stelt ten aanzien van deze post vast dat deze voor de eerste keer wordt genoemd in de staat van middelen van juli 2013. In de voorafgaande verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] wordt van deze lening geen melding gemaakt. Ook de zoon van [verdachte] en [medeverdachte] , [zoon verdachte] , heeft uit eigen beweging niets over deze lening verklaard. Dit is vreemd omdat de overeenkomst is ondertekend op 2 februari 2013, derhalve voorafgaand aan de hier genoemde verklaringen. Bovendien zou deze overeenkomst blijkens de hiervoor opgenomen verklaring van [betrokkene 1] nota bene op verzoek van de zoon van [verdachte] en [medeverdachte] , [zoon verdachte] (hof: [zoon verdachte] ), tot stand zijn gekomen. Verder acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat [verdachte] deze lening afsluit terwijl hij thuis over aanzienlijke contanten kon beschikken terwijl hij over het geleende geld 8% rente diende te betalen. Het hof betrekt bij zijn overweging dat in de staat van middelen van juli 2013 oorspronkelijk een bedrag van € 60.000,- was opgenomen en de verdachte ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat het om een bedrag van € 50.000,- zou gaan, dit terwijl [accountant verdachte] , blijkens zijn hiervoor weergegeven verklaring, is uitgegaan van de verklaring van [verdachte] .
Het hof is gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat uit te sluiten is dat van het aangetroffen geldbedrag een deel afkomstig is uit deze post. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Post 9: Werkzaamheden 2010-2012
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [verdachte] , de inhoud van de “staat van middelen”, alsmede de verklaringen van de verhuurder van de loods, [betrokkene 3] , alsmede de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] alsook [accountant verdachte] ten overstaan van de raadsheer-commissaris van dit hof, af dat van het aangetroffen geldbedrag een gedeelte van € 200.000,- afkomstig is uit de post “Werkzaamheden 2010-2012”, kort gezegd de handel, bemiddeling en reparaties van auto’s. Ten aanzien van dit bedrag kan daarmee niet gezegd worden dat het niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof volgt de verdediging in dit standpunt.
Post 10: Verkoop auto [betrokkene 2] :
Het hof is op grond van de toelichting van [accountant verdachte] op de Staat van middelen alsmede de verklaring van [betrokkene 2] en de door hem omtrent deze verkoop van auto’s overgelegde facturen van oordeel dat niet uit te sluiten valt dat van het aangetroffen geldbedrag een gedeelte van € 22.500,- afkomstig is uit deze post. Ten aanzien van dit geldbedrag kan derhalve niet worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat dit uit enig misdrijf afkomstig is.
Post 4: Verkoop auto [zoon verdachte]
Ook ten aanzien van deze post oordeelt het hof dat niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat de gestelde opbrengst uit deze verkoop (€ 10.000,- )uit enig misdrijf afkomstig is.
Resumé
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat van het op 27 maart 2013 in de woonwagen van [verdachte] en [medeverdachte] aangetroffen contante geldbedrag van € 514.277,10 van de navolgende geldbedragen niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat deze uit enig misdrijf kan zijn:
Post 1: Erfenis [moeder medeverdachte] : € 19.750,-
Post 4: Verkoop auto [zoon verdachte] € 10.000,-
Post 9: Werkzaamheden 2010-2012 € 200.000,-
Post 10: Verkoop auto’s [betrokkene 2] € 22.500,-+
Totaal: € 252.250,-
Het hof zal verdachte ten aanzien van het – kort gezegd – witwassen van een hoeveelheid geld van € 252.250,- (partieel) vrijspreken.
Met inachtneming van het vorenstaande komt het hof tot een bewezenverklaring van het witwassen van een hoeveelheid geld van (€ 514.277,10 -/- € 252.250,-=) € 262.027,- alsmede een geldbedrag van € 10.000,- en een hoeveelheid geld dat is omgezet in de aankoop van:
-een Fiat 500 met kenteken [kentekennummer 1] ;
-een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 2] .
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Vrijspraak gewoontewitwassen
Met de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vrijspraak medeplegen witwassen
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van onvoldoende aanwijzingen is gebleken dat [medeverdachte] wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen en voorwerpen die door haar partner en medeverdachte [verdachte] werden binnengebracht een criminele herkomst hadden en acht op grond daarvan niet bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft witgewassen. Het hof heeft bij arrest van heden [medeverdachte] integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Witwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van feit 1 – kort gezegd – het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en feit 2 – kort gezegd – het medeplegen van witwassen meermalen gepleegd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een gevangenisstraf waarbij verdachte zijn vrijheid wordt ontnomen onwenselijk is gelet op de omstandigheid dat diens vrouw vanwege haar geestelijke conditie evenals het inkomen afhankelijk is van verdachte.
Het hof heeft bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd – handelen in strijd met de wet wapens en munitie alsmede het – kort gezegd – meermalen plegen van witwassen. Ten aanzien van dat laatste misdrijf heeft het hof anders dan de rechtbank niet het medeplegen bewezen geoordeeld en is gekomen tot een lagere hoeveelheid geld dat is witgewassen.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 oktober 2019 eerder – zij het enige tijd geleden, te weten laatstelijk 2005 – veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 27 september 2013 is het hof niet gebleken dat verdachte wederom met justitie in aanraking is geweest. Van verdachte bevindt zich verder nog een reclasseringsrapport d.d. 23 mei 2013 in het dossier maar het hof zal daar – gelet op de ouderdom van het rapport – in het kader van deze strafoplegging verder geen rekening mee houden. Tenslotte stelt het hof vast dat er sinds de ten laste gelegde feiten sprake is van een behoorlijk tijdsverloop.
Alles overziende is het hof van oordeel dat er geen dringende redenen aanwezig zijn om verdachte zijn vrijheid te benemen in de zin dat verdachte wederom in detentie wordt genomen.
Het hof acht het passend en geboden aan verdachte een taakstraf van maximale duur op te leggen.
Daarnaast zal het hof aan verdachte na te melden gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De redelijke termijn
Ambtshalve stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden en overweegt daartoe het volgende.
De start van de redelijke termijn in eerste aanleg stelt het hof op de datum van de inval in de woning van verdachte op 27 maart 2013. De einddatum is de datum waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen, te weten 27 oktober 2015. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met 7 maanden overschreden.
Op 30 oktober 2015 heeft verdachte hoger beroep ingesteld waarna het hof op 23 januari 2020 uitspraak zal doen. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met twee jaren en bijna drie maanden overschreden. Het hof stelt vast dat, nadat door verdachte hoger beroep is ingesteld, de eerste zitting bij het hof heeft plaatsgevonden op 11 december 2017. Op dat moment was de hiervoor bedoelde redelijke termijn reeds overschreden, welke overschrijding aan de verdediging noch aan de advocaat-generaal is te wijten.
Het hof ziet in de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep aanleiding om in plaats van een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren een taakstraf op te leggen van 216 uren subsidiair 108 dagen vervangende hechtenis.
Beslag
Verbeurdverklaring
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door
verdachte onder 1 begane misdrijf werd aangetroffen, het aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Teruggave
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
216 (tweehonderdzestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
108 (éénhonderdacht) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nr.104: 1 Personenauto, FIAT 500, goednr. 523715: met kenteken [kentekennummer 1]
nr.105: 1 Personenauto, Volkswagen Golf, goednr. 52316: met kenteken [kentekennummer 2]
nr.112: Euro 262.027,-, ibn 27-03-2013, goednr. 523800
nr.113: Euro 10.000, goednr. 531987, ibg 06-05-2013
nr.115: 1 sleutel Volkswagen, goednr. 519114, autosleutels
nr.116: 1 sleutel Fiat, goednr. 519115, autosleutels
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nr. 131: 1 Slagwapen, goednr. 523771
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nr. 114: 1 Ketting, kleur: goud, Goednr. 519104, hart-vormige hanger met 5 stenen;
nr. 117: 1 Sleutel, Mercedes [kentekennummer 6] , goednr. 519116
nr. 118: 1 Sleutel, AUDI, Goednr 519117
nr. 119: 1 Sleutel, VOLKSWAGEN GOLF [kentekennummer 7] , Goednr 519118
nr. 120: 1 Personenauto VOLKSWAGEN, Goednr 523382
nr. 121: 1 Personenauto VOLKSWAGEN, Goednr 523385
nr. 122: 1 Sleutel VOLKSWAGEN, Goednr 523388
nr. 123: 1 Sleutel VOLKSWAGEN, Goednr 523390
nr. 124: 1 Sleutel VOLKSWAGEN, Goednr 523391
nr. 133: 1 Wapen Sabel, goednr 519309 ¿ met hoes
nr. 134: 1 Wapen Sabel, goednr 519311 ¿ met hoes
nr. 135: 1 Vest Kl:camouflage, goednr 518978 / kogelwerend vest
nr. 136: Euro 78.59 euro, IBN 27-3-2013,goednr 550783 (buit.geld).
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl en mr. J.H.W. van der Meijs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna opgenomen verwijzingen hebben – voorzover hierna niet anders is opgenomen – betrekking op einddossier inzake [verdachte] en [medeverdachte] , bestaande uit de navolgende drie mappen: map 1: Einddossier met een relaasproces-verbaal, blz. 1 t/m 27 met bijlagen 0.1.1 t/m 2.1.2., map 2: Ontnemingsrapport met relaasproces-verbaal, blz. 1 t/m 19 en bijlagen 1 t/m 22, map 3: Rapport kasopstelling, relaasproces-verbaal, blz. 418 t/m blz. 431 en bijlagen 1 t/m 31.
2.Map 1, bijlage 1.1.4 (blz. 84 e.v.)
3.Map 1, bijlage 1.1.6 (blz. 263 e.v.)
4.Map 1, bijlage 1.1.9 (blz. 302 e.v.)
5.Map 1, bijlage 1.1.9 (blz. 303 e.v.)
6.Map 1, bijlage 1.1.9 (blz. 305 e.v.)
7.Map 1, relaasproces-verbaal, blz. 11 e.v.
8.Map 3, relaasproces-verbaal, blz. 421
9.Map 1, bijlage 0.1.5, blz. 42 e.v.
10.Map 1, bijlage 0.1.6, blz. 44 e.v.
11.Map 1, bijlage 1.2.1, blz. 51 e.v.
12.Map 1, bijlage 1.1.11, blz. 366 e.v.
13.Map 1, bijlage 1.1.13, blz. 377 e.v.
14.Map 1, bijlage 1.1.15, blz. 391 e.v.
15.Map 1, bijlage 1.1.16, blz. 441 e.v.
16.Map 1, bijlage 1.1.12, blz. 371 e.v.
17.Map 1, bijlage 1.1.10, blz. 359 e.v.
18.Map 1, bijlage 1.1.18, blz. 472
19.Map 1, bijlage 1.1.18, blz. 466 e.v.
20.Map 1, bijlage 1.1.17, blz. 454 e.v.