ECLI:NL:GHSHE:2020:630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
200.236.095_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake zorgregeling en omgangsrecht in een familiekwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling en het omgangsrecht tussen een vader en zijn kinderen. De moeder, appellante in deze procedure, heeft verzocht om een zorgregeling vast te stellen, maar het hof oordeelt dat dit op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De vader heeft in het verleden te maken gehad met problemen zoals alcohol- en drugsgebruik, wat heeft geleid tot een negatieve invloed op de kinderen en hun ontwikkeling. Het hof heeft vastgesteld dat er een wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de zorgregeling noodzakelijk maakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de procedure aan te houden en te bezien of er een begeleid maatwerktraject kan worden opgezet. Het hof onderschrijft dit advies, maar concludeert dat een structurele zorgregeling op dit moment ernstige nadelen zou opleveren voor de kinderen. De vader wordt het recht op omgang ontzegd, maar er is ruimte voor toekomstige positieve ontwikkelingen indien de vader zijn problemen aanpakt. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 februari 2020
Zaaknummer: 200.236.095/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/128019 / FA RK 14-179
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: onttrokken (voorheen mr. S. Smeets).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
als vervolg op de beschikking van het hof van 14 maart 2019.

5.De beschikking van 14 maart 2019

Bij deze beschikking is aan de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en een schriftelijk advies aan het hof uit te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft nadien kennis genomen van:
  • het raadsrapport d.d. 25 oktober 2019, ter griffie ontvangen op 29 oktober 2019;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 4 november 2019.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft het hof, kortgezegd, geadviseerd om de procedure nogmaals voor een periode van negen maanden aan te houden om te bezien of er voldoende basis is om via de gemeente [gemeente] een begeleid maatwerktraject tot stand te brengen waarbij er maximaal één keer per zes/acht weken tussen de vader en de kinderen begeleide omgang plaats kan vinden voor maximaal twee uur en waarbij er voor de kinderen geen hoofdmaaltijd is inbegrepen.
7.2.
De moeder heeft aangegeven dat zij zich in het verzoek van de raad kan vinden.
7.3.
Het hof overweegt als volgt.
7.3.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.3.2.
Het hof stelt op grond van de gebeurtenissen van de afgelopen jaren vast dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de zorgregeling, die door de ouders in het ouderschapsplan is overeengekomen en bij beschikking van 7 november 2012 is bevestigd, opnieuw beoordeeld dient te worden.
Er is de afgelopen jaren veel hulpverlening ingezet, waaronder meerdere begeleide omgangstrajecten, maar deze trajecten hebben niet tot een structurele omgangsregeling geleid. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hierdoor veel teleurstellingen opgedaan in het contact met de vader, waardoor hun vertrouwen in de vader is afgenomen en er een negatief vaderbeeld is ontstaan.
Het hof heeft bij beschikking van 14 maart 2019 reeds geconstateerd dat de zorgregeling, zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, niet van de grond is gekomen.
Sinds medio 2017 hebben de vader en de kinderen geen fysiek contact meer met elkaar.
7.3.3.
Gelet op voormelde omstandigheden in samenhang met de bevindingen van de raad acht het hof het op dit moment niet in het belang van de kinderen om een zorgregeling vast te stellen.
Het hof ziet evenmin aanleiding om de procedure, die inmiddels al zes jaar duurt, nog langer aan te houden.
Nog daargelaten dat de kinderen niet langer in onzekerheid kunnen verblijven en het van belang is dat zij toekomen aan hun ontwikkelingstaken, wordt de vader op dit moment niet althans onvoldoende in staat geacht om op structurele basis de noodzakelijke zorgtaken op zich te nemen.
Ten aanzien van de vader zijn er nog steeds veel zorgen over zijn persoonlijk functioneren, waaronder zijn destructieve gedrag. Tot voor kort was er bij de vader nog steeds sprake van (overmatig) alcoholgebruik en (hard)drugsgebruik. Alhoewel de kinderen voor de vader alles betekenen, lukt het hem niet om zijn leven langdurig en in voldoende mate op de rails te krijgen (en te houden).
Ten aanzien van [minderjarige 2] is het van belang dat er gewerkt wordt aan het verstevigen van zijn identiteit en zijn weerbaarheid. [minderjarige 2] is een zeer kwetsbare jongen, die onder meer te kampen heeft met ernstige diabetesproblematiek, ADHD en leerproblematiek.
Ook bij [minderjarige 1] wordt gezien dat zij ruimte nodig heeft om zich te ontwikkelen en zich op haar school te kunnen focussen. Zij heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel richting haar jongere broer, met name als het gaat in de contacten met de vader. Op dit moment voelt zij geen ruimte om het contact met de vader aan te gaan.
Beide kinderen lijken bovendien nog steeds klem te zitten tussen hun ouders. Alhoewel de moeder de omgang tussen de kinderen en de vader niet blokkeert, voelen de kinderen weinig ruimte om hun negatieve vaderbeeld bij te stellen.
7.4.
Al deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat een structurele zorgregeling ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en in strijd is met hun zwaarwegende belangen, zodat er sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
In zoverre slagen de grieven van de moeder, dient het oorspronkelijk verzoek van de vader te worden afgewezen en zal het recht op een verdeling van de zorg- en opvoedtaken aan de vader op dit moment worden ontzegd.
7.5.
Dit laat onverlet dat het hof de bedoelingen van de raad, waarbij de kinderen op termijn mogelijk weer op een positieve manier contact met de vader kunnen hebben, onderschrijft.
Een mogelijke positieve, doch prille ontwikkeling is dat de vader aan de raad te kennen heeft gegeven dat hij zich kan vinden in het raadsadvies en dat hij zich in het belang van de kinderen wil laten opnemen, teneinde aan zijn (verslavings-)problematiek te werken.
In hoeverre dit traject daadwerkelijk van de grond gaat komen en met positief resultaat doorlopen gaat worden, is vooralsnog echter onzeker, waarbij er bij het hof geen zicht is op het eventuele verloop hiervan.
Indien de kinderen de komende periode voldoende aan hun ontwikkeling toekomen en de situatie van de vader dermate stabiel is, kan een eventueel vervolgtraject, zoals de raad dit voor ogen heeft, door de ouders via de gemeente [gemeente] in gang worden gezet. De gemeente heeft reeds toegezegd dat de bereidheid bestaat om te zijner tijd, bijvoorbeeld over een periode van negen maanden, een passend begeleid maatwerktraject op te starten en hierop de regie te voeren.
7.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 28 december 2017;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontzegt de vader het recht op omgang, zoals in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken bij beschikking van 7 november 2012 door de rechtbank Roermond is vastgesteld;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en is op 20 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.