ECLI:NL:GHSHE:2020:953

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
200.271.146_01 en 200.271.146_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op basisschool in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen de moeder en de vader van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De moeder, appellante, verzoekt om vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool 2] te [woonplaats moeder], terwijl de vader, verweerder, toestemming heeft gekregen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool 1] te [plaats]. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 25 november 2019 heeft geoordeeld over de inschrijving van de minderjarige op de basisschool.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2020, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet verschenen. De moeder voert aan dat het in het belang van [minderjarige] is om naar de school in [woonplaats moeder] te gaan, omdat deze dichterbij is en beter aansluit bij zijn behoeften. De vader daarentegen heeft principiële bezwaren tegen de school in [woonplaats moeder] en is van mening dat [minderjarige] beter af is op basisschool [basisschool 1].

Het hof overweegt dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de zorgregeling en dat de rechtbank hierover nog geen definitieve beslissing heeft genomen. Het hof besluit om de bestaande situatie voorlopig te handhaven en wijst de verzoeken van de moeder af. De verdere behandeling van de hoofdzaak wordt aangehouden tot de zitting van 30 juni 2020, in afwachting van de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 maart 2020
Zaaknummers: 200.271.146/01 en 200.271.146/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/349709 FA RK 18-5011
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Demir,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Nederlof.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 18 december 2019, heeft de
moeder verzocht:
- voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek van de vader tot verlening van vervangende toestemming om de minderjarige [minderjarige] te laten inschrijven op basisschool [basisschool 1] te [plaats] alsnog af te wijzen en het verzoek van de moeder tot verlening van vervangende toestemming om [minderjarige] te laten inschrijven op de
[basisschool 2] te [woonplaats moeder] alsnog toe te wijzen;
in incident:
I. de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van de rechtbank wat betreft de inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool 1] te [plaats] te schorsen totdat de door dit hof te geven beschikking in kracht van gewijsde is gegaan dan wel subsidiair tot een door het hof te bepalen moment, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, althans in dat kader een beslissing te nemen die het hof in het belang van [minderjarige] passend acht;
II. te bepalen dat de moeder [minderjarige] voorlopig mag laten inschrijven op de
[basisschool 2] te [woonplaats moeder] ;
III. andere beslissingen te nemen die het hof in het belang van [minderjarige] geraden acht.
2.2.
De hoofdzaak is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.271.146/01, de incidentele verzoeken onder nummer 200.271.146/02.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven dan wel deze grieven alsmede de daaruit voortvloeiende verzoeken te passeren dan wel deze als ongegrond af te wijzen.
De vader heeft hierbij tevens verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad en in haar verzoek om een voorlopige voorziening, dan wel deze verzoeken te passeren, dan wel als ongegrond af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, die waarnam voor mr. Demir;
  • de vader, bijgestaan door mr. Nederlof.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 november 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 30 december 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 14 februari 2020.

3.De beoordeling

In de zaak met nummer 200.271.146/01 en in de zaak met nummer 200.271.146/02
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit, die het hoofdverblijf bij de moeder heeft.
3.2.
Ingevolge de thans geldende zorgregeling verblijft [minderjarige] bij de vader:
- elke dinsdag vanaf 17.00 uur tot 19.00 uur;
- vanaf woensdag 19.00 uur tot donderdag 18.00 uur;
- in de oneven weken op vrijdag van 16.00 uur tot 19.00 uur en in de even weken van zaterdagochtend tot zondagochtend (een blok van 24 uur).
3.3.
De moeder heeft in eerste aanleg na wijziging van haar verzoek verzocht:
- haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar de gemeente [woonplaats moeder] ;
- haar toestemming te verlenen om [minderjarige] aan te melden dan wel in te schrijven op basisschool [basisschool 2] te [woonplaats moeder] ;
- te bepalen dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar vanaf dat [minderjarige] vier jaar wordt: gedurende elke woensdag vanaf 17.00 uur tot donderdag 18.00 uur en om het weekend vanaf zaterdag 10.30 uur tot maandagochtend waarbij de vader [minderjarige] op die maandagen naar school brengt.
De vader heeft de rechtbank na wijziging van zijn verzoek zelfstandig verzocht om:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zal zijn;
- een tweewekelijkse zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] :
* van maandagochtend tot woensdag van school bij de moeder verblijft;
* van woensdag van school tot vrijdagmiddag bij de vader verblijft;
* van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijft;
* van zondagmiddag 17.00 uur tot woensdag van school bij de vader verblijft;
* van woensdag van school tot vrijdagmiddag bij de moeder verblijft;
* en van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vader verblijft;
- hem toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool 1] te [plaats] .
Partijen hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats moeder] en het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem vast te stellen, afgewezen.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te laten schrijven op basisschool [basisschool 1] in [plaats] .
De rechtbank heeft verder de beslissing over de zorgregeling pro forma aangehouden, in afwachting van de resultaten van schikkingsonderhandelingen tussen partijen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend om [minderjarige] in te laten schrijven op basisschool [basisschool 1] in [plaats] en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
De moeder heeft tevens verzocht om in zoverre de werking van de beschikking waarvan beroep te schorsen en om als voorlopige voorziening te bepalen dat de vrouw [minderjarige] (voorlopig) mag laten inschrijven op de [basisschool 2] te [woonplaats moeder] .
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Zij acht het niet in het belang van [minderjarige] dat hij naar basisschool [basisschool 1] in [plaats] gaat. De moeder is inmiddels verhuisd naar [woonplaats moeder] . Nu [minderjarige] volgens de huidige
zorgregeling op vier van de vijf dagen vanuit de woning van de moeder naar school gaat, is het voor hem veel minder belastend om naar een school te gaan die op korte afstand gelegen
is van de woning van de moeder in [woonplaats moeder] . Hij kan daar na schooltijd met vriendjes en vriendinnetjes van school afspreken. Verder zal [minderjarige] , die een grote behoefte aan veiligheid heeft, het beter doen op een kleine school, zoals de [basisschool 2] . Daarnaast heeft die school een speciale groep ‘0’ voor kinderen die jonger zijn dan vijf jaar. Ook de kinderopvang waar [minderjarige] nu op zit, adviseert plaatsing in groep ‘0’.
Dat beide partijen in [plaats] werken zoals de rechtbank heeft overwogen, is niet van belang. Het werkadres van de moeder ligt namelijk niet in de buurt van de basisschool [basisschool 1]
.
De vader zal naar verwachting pas in het vierde kwartaal van 2020 zijn nieuwe woning in [plaats] kunnen betrekken. Tot die tijd zal hij op de dagen dat hij [minderjarige] naar school brengt met de auto vanaf [woonplaats vader] naar [plaats] moeten rijden. Dat is ongeveer een half uur rijden en niet in [minderjarige] ’s belang. Ook de moeder moet [minderjarige] met de auto vanaf [woonplaats moeder] naar de school in [plaats] brengen. Dat kost veel tijd, ook omdat het moeilijk is om bij de school een parkeerplaats te vinden. Bij de school in [woonplaats moeder] is voldoende parkeerplek.
Ten slotte vindt de moeder het bezwaarlijk dat een toekomstig kind van de moeder en haar nieuwe partner naar een andere school zal gaan dan [minderjarige] .
Sinds begin februari 2020 zit [minderjarige] op basisschool [basisschool 1] . Hij is geplaatst in groep 1/2.
Het gaat niet goed met [minderjarige] op school. Hij zit in een grote klas met oudere en wildere kinderen en vindt moeilijk aansluiting. [minderjarige] krijgt onvoldoende begeleiding. Op [basisschool 1] werken geen stagiaires.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hij heeft principiële bezwaren tegen de school in [woonplaats moeder] . Dat is een christelijke school en die past niet bij de levensovertuiging van de vader.
De vader is van mening dat [basisschool 1] de aangewezen school voor [minderjarige] is. Op die school werken wel degelijk stagiaires. [minderjarige] zit in een ‘0’ klas. Het gaat goed met [minderjarige] op school, maar hij moet nog meer wennen. Bij [basisschool 1] zijn voldoende parkeerplaatsen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een 50%-50% regeling in het belang van [minderjarige] is. Bij een dergelijke regeling is het vervoer van [minderjarige] naar school makkelijker in te plannen dan in de huidige zorgregeling. Bovendien is de huidige woonplaats van de man tijdelijk. Zijn nieuwe woning in [plaats] wordt in april 2020 opgeleverd.
Bij een co-ouderschap is een koppeling van de inschrijving op een school aan het hoofdverblijf een onjuiste benadering.
De vader vindt het vreemd dat de moeder nu zo veel bezwaren heeft tegen [basisschool 1] , terwijl partijen toen zij nog samen waren die school voor [minderjarige] op het oog hadden.
[minderjarige] is er niet bij gebaat wanneer de inschrijving bij [basisschool 1] nu ongedaan wordt gemaakt. Hij kan slecht tegen veranderingen.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de ene ouder voor de inschrijving van [minderjarige] op een basisschool toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien partijen het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient de rechter - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de
minderjarige.
3.8.2.
Het hof stelt vast dat partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] . Evenmin heeft de
rechtbank hierover al een beslissing genomen. Naar het hof begrijpt, hebben partijen - in vervolg op het viergesprek dat zij samen met hun advocaten over de zorgregeling hebben gevoerd - ten behoeve van de rechtbank de wederzijdse pijnpunten geformuleerd. De vader heeft de rechtbank verzocht deze pijnpunten op een mondelinge behandeling te bespreken. In afwachting hiervan ligt het traject bij Sterk Huis stil
Het hof is van oordeel dat voordat een definitieve beslissing over de inschrijving van [minderjarige] op een basisschool kan worden genomen, duidelijk moet zijn hoe de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] eruit gaat zien. Eerst dan kan het hof een overwogen belangenafweging maken. In afwachting hiervan ziet het hof voorshands geen grond om de beslissing van de rechtbank om de vader vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool 1] in [plaats] te wijzigen. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om op dit moment van basisschool te veranderen. Hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ten nadele van het verblijf van [minderjarige] op [basisschool 1] heeft aangevoerd, is door de vader gemotiveerd betwist en geeft het hof ook overigens geen aanleiding om nu de basisschool te wijzigen.
Voor zover de moeder nog belang zou hebben bij een beslissing van het hof op haar incidentele verzoeken, zullen die verzoeken worden afgewezen. [minderjarige] zit sinds februari 2020 op de basisschool in [plaats] . Zoals hiervoor overwogen, acht het hof acht het in zijn belang om de bestaande situatie voorlopig, totdat daarover definitief is beslist, te handhaven.
Het hof hecht eraan nog het volgende op te merken. Partijen dienen er goed van doordrongen te zijn dat het hof bij deze beschikking geen definitieve beslissing geeft op het voorliggende verzoek van de moeder. Het hof wijst partijen er daarbij nogmaals op dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij in elkaar investeren, elkaar helpen en door gaan met het traject bij Sterk Huis.
3.8.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de hoofdzaak aanhouden tot de zitting van dinsdag 30 juni 2020 te 9.00 uur, in afwachting van de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling.
Het hof zal de advocaten van partijen verzoeken het hof uiterlijk twee weken vóór 30 juni 2020 schriftelijk te informeren over de stand van zaken en over de verdere afhandeling van de zaak, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raad.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.271.146/01:
houdt iedere beslissing aan tot de zitting van dit hof van 30 juni 2020 te 9.00 uur, in afwachting van de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling;
bepaalt dat deze beschikking als oproeping geldt voor bovengenoemde zitting;
verzoekt de advocaten van partijen het hof uiterlijk twee weken vóór 30 juni 2020 schriftelijk te informeren over de stand van zaken en over de verdere afhandeling van de zaak, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raad;
in de zaak met nummer 200.271.146/02:
wijst af de verzoeken van de moeder tot het schorsen van de werking van de bestreden beschikking en tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.A.R.M. van Leuven en
M.I. Peereboom - van Drunick en is op 12 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.