In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2007 en 2009. De moeder, appellante, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de kinderen onder toezicht had gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen door de conflictueuze relatie tussen de ouders. De moeder voerde aan dat de hulpverlening niet effectief was en dat de kinderen niet verder belast moesten worden met hulpverleners. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) verweerden dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de kinderen te beschermen tegen de gevolgen van de aanhoudende strijd tussen de ouders.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2020 werd duidelijk dat de ouders niet in staat waren om constructief met elkaar te communiceren, wat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigde. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was, gezien de emotionele belasting van de kinderen door de conflicten tussen de ouders. Het hof benadrukte het belang van parallel ouderschap en de noodzaak voor beide ouders om samen te werken aan de opvoeding van de kinderen zonder hen te belasten met hun onderlinge strijd.
Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders om de belangen van hun kinderen voorop te stellen en samen te werken aan een veilige en stabiele omgeving voor hen.