ECLI:NL:GHSHE:2021:1056

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
200.277.604_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en voorgenomen benoeming bijzondere curator in een geschil over de zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een geschil tussen de vader en de moeder over de zorgregeling voor hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2012. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2020 te vernietigen, specifiek met betrekking tot de vakantieregeling tijdens de carnavals- en herfstvakantie. De vader stelt dat het voor hem van groot belang is om de kinderen tijdens deze vakanties bij hem te laten verblijven, omdat hij hen graag de traditie van skivakanties wil meegeven. De moeder daarentegen benadrukt dat de kinderen altijd met haar familie op skivakantie gaan en dat deze traditie niet verstoord moet worden. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2021 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseert om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te vertegenwoordigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige belangen zijn tussen de ouders en dat het in het belang van de kinderen is om een bijzondere curator te benoemen. De bijzondere curator zal de kinderen vertegenwoordigen en inzicht geven in hun wensen en belangen met betrekking tot de zorgregeling. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om binnen veertien dagen te reageren op de voorgenomen benoeming van de bijzondere curator. De beslissing van het hof is op 8 april 2021 uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 april 2021
Zaaknummer: 200.277.604/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/338440 / FA RK 18-4562
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Zonnenberg,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. van Coolwijk.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 21 januari 2019, 13 mei 2019 en 30 januari 2020, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 april 2020, heeft de vader het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 30 januari 2020 te vernietigen, enkel ten aanzien van de vastgestelde vakantieregeling gedurende de carnavalsvakantie en de herfstvakantie en de haal- en brengmomenten bij de reguliere zorgregeling, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
1. de kinderen in de oneven jaren tijdens de carnavalsvakantie bij de vader en tijdens de herfstvakantie bij de moeder verblijven en in de even jaren tijdens de carnavalsvakantie bij
de moeder en tijdens de herfstvakantie bij de vader verblijven en
2. de moeder de kinderen op vrijdag om 17.00 uur naar de vader brengt en de vader hen op maandag naar school brengt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 juni 2020, heeft de moeder het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door de vader opgeworpen grieven in hoger beroep te verwerpen, althans een zodanige beslissing te nemen ter zake de verdeling van de carnavals- en herfstvakantie en het halen en brengen van de kinderen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Zonnenberg;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Coolwijk;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 4 mei 2016 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 juni 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
Het ouderschapsplan van 4 april 2016, dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht en daarvan deel uitmaakt, hebben partijen in onderling overleg aangepast bij ouderschapsplan van 22 april 2017. Partijen zijn daarna aanvullend op het ouderschapsplan van 22 april 2017 afspraken overeengekomen, die zij hebben vastgelegd in het zogenoemde ‘addendum ouderschapsplan d.d. 22 april 2017’, van 21 september 2017.
3.4.
Bij de beschikking van 13 mei 2019 heeft de rechtbank de (verdere) behandeling en definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling pro forma aangehouden met het verzoek aan de raad een onderzoek in te stellen naar de volgende vragen:
- in hoeverre komt een wijziging van de zorgregeling tegemoet aan de belangen van de kinderen?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
waarbij bij de beantwoording van deze vragen ook aandacht wordt besteed aan het antwoord op de vraag wat de kinderen nodig hebben om uit het loyaliteitsconflict te komen.
3.5.
De raad heeft op 19 september 2019 gerapporteerd en geadviseerd met betrekking tot de zorgregeling en tevens besloten een verzoek in te dienen tot ondertoezichtstelling van de kinderen.
3.6.
Bij beschikking van 11 oktober 2019 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van één jaar, tot 11 oktober 2020. De ondertoezichtstelling is hierna niet verlengd.
3.7.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 30 januari 2020 heeft de rechtbank de door partijen bij het ouderschapsplan van 22 april 2017 en het addendum ouderschapsplan van 21 september 2017 overeengekomen zorgregeling gewijzigd als volgt:
- de kinderen zijn één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot maandagochtend naar school bij de vader, waarbij de vader hen op vrijdag ophaalt en op maandagochtend naar school brengt;
- de kinderen zijn iedere woensdagmiddag uit school (14.15 uur) tot donderdagochtend bij de vader, waarbij de vader hen van school ophaalt en op donderdagochtend naar school brengt;
- de kinderen zijn ieder jaar tijdens de herfstvakantie bij de vader en tijdens de carnavalsvakantie bij de moeder;
- ten aanzien van de zomervakantie 2020 geldt de door de ouders onderling gemaakte verdeling. In de zomervakantie 2021 zijn de kinderen de eerste twee weken bij de vader, dan twee weken bij de moeder, dan een week bij de vader en de laatste week bij de moeder, waarna deze verdeling het jaar daarop precies andersom is en zo jaarlijks wisselt;
- de overige vakanties en feestdagen worden door de ouders in onderling overleg bij helfte verdeeld.
Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen.
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen, enkel ten aanzien van de vastgestelde vakantieregeling gedurende de carnavalsvakantie en de herfstvakantie en de haal- en brengmomenten bij de reguliere zorgregeling, en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, – kort samengevat – het volgende aan.
Vanwege zijn drukke werkzaamheden zijn de vakanties voor hem heel belangrijk en met name de skivakantie is voor hem één van de belangrijkste familievakanties van het jaar. Hij is daar zelf mee opgegroeid en hij wil de kinderen dat ook graag meegeven. Het is in het belang van de kinderen dat zij zowel met de moeder als met de vader skivakanties kunnen doorbrengen. Hij heeft zijn verzoek daartoe niet met de kinderen besproken, maar meent dat de kinderen altijd blij zijn als zij met een van hun ouders op vakantie kunnen gaan.
In het oorspronkelijke ouderschapsplan stond dat de wintersportvakantie met de ouders gezamenlijk zou zijn. Daaraan is een keer uitvoering gegeven, maar dit was niet goed verlopen.
De kinderen verblijven tijdens de eerste week van de kerstvakantie bij de vader. Het is voor de vader niet mogelijk om in die week met de kinderen te gaan skiën, vanwege zijn familietraditie om Kerst samen te vieren met zijn vader en broer. Zijn vader en broer zijn om gezondheidsredenen niet in staat om op skivakantie te gaan. Een andere mogelijkheid om op skivakantie te gaan dan de carnavalsvakantie heeft de vader niet. Hij kan hiervoor niet dispensatie aanvragen op de school van de kinderen, zoals de moeder aanvoert, en acht het ook niet in het belang van de kinderen dat zij hiervoor schooldagen zouden missen. De vader is afgelopen jaren een keer een lang weekend in Winterberg geweest voor wintersport, maar dit is geen skivakantie zoals hij die wenst. De vader snapt de overweging van de rechtbank dat het voor de kinderen ‘niet fijn is’ dat ze in de verzochte regeling eenmaal per twee jaar de skivakantie met de familie van de moeder moeten missen, echter daar staat tegenover dat zij dan wel eenmaal per twee jaar tijdens de carnavalsvakantie een skivakantie met het gezin
van de vader kunnen vieren. De kinderen hebben daar recht op. De raad heeft in het raadsrapport van 19 september 2019 ook geadviseerd om de carnavalsvakantie om en om te verdelen. Doordat de ouders uit elkaar zijn gegaan moeten de kinderen jaarlijks tradities missen bij beide ouders.
Het verzoek ten aanzien van het halen en brengen van de kinderen heeft de vader gelet op de inmiddels verbeterde verstandhouding tussen partijen tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.10.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, – kort samengevat – het volgende aan.
De kinderen zijn altijd met de moeder, haar ouders en de gezinnen van de broer en zus van de moeder tijdens de carnavalsvakantie op skivakantie gegaan. Omdat een deel van haar familie in het buitenland woont, is dit de enige keer per jaar dat de hele familie met alle (klein)kinderen bij elkaar is. De moeder gunt het haar ouders en vooral de kinderen dat deze invulling van de carnavalsvakantie ongewijzigd blijft. De kinderen genieten tijdens deze vakantie van het contact met hun neefjes en nichtjes en kijken er naar uit. Het zou voor hen heel jammer zijn als zij hierbij, om het jaar, niet bij aanwezig zouden zijn. Zij zouden zich daartegen verzetten. Deze familietraditie is zo belangrijk, dat die in stand moet blijven.
De moeder wijst daarbij op de afspraken die partijen in het verleden over de zorgregeling hebben gemaakt. Partijen zijn in het ouderschapsplan, dat zij in het kader van de echtscheiding hebben gesloten, uitdrukkelijk overeengekomen dat dat de kinderen tijdens de carnavals- en herfstvakantie bij de moeder verblijven. Bij ouderschapsplan van 22 april 2017 is het eerdere ouderschapsplan gewijzigd ten aanzien van de zorgregeling op woensdag en in de meivakantie. Daarbij is expliciet, onder 8.3., opgenomen: “
de ouders zijn het er voor het overige over eens, dat het in het belang van de kinderen is om de omgangsregeling zoveel als mogelijk ongewijzigd te laten. Dit betekent feitelijk dat – op de uitbreiding van de zomervakantie na – als uitgangspunt heeft te gelden dat de omgangsregeling zoals thans vastgelegd voor de komende jaren heeft te gelden, bij voorkeur tot het moment dat zij naar de middelbare school gaan en zelf in staat zijn om te reizen tussen het woonadres van de vader en de moeder.” De vader heeft pas medio 2018 voor het eerst te kennen gegeven dat hij wil dat de kinderen ook tijdens de carnavalsvakantie bij hem verblijven. Tot die tijd zijn partijen het er altijd over eens geweest dat de kinderen in de carnavalsvakantie bij de moeder verblijven.
De vader heeft in plaats van tijdens de carnavalsvakantie andere mogelijkheden om met de kinderen te gaan skiën, bijvoorbeeld tijdens de kerstvakantie. Hij is in de kerstvakantie naar Ibiza geweest en had in plaats daarvan kunnen gaan skiën. Op basis van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling zijn de kinderen 50% van de vakanties bij de vader en 50% van de vakanties bij de moeder. Een nieuwe verandering in de vakantieregeling is niet in het belang van de kinderen. De kinderen zijn gebaat bij duidelijkheid over de zorgregeling en bij het staken van juridische procedures hierover.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen geadviseerd zelf naar een oplossing te zoeken voor voorliggend geschil. Het is gebruikelijk dat de vakanties gelijkelijk worden verdeeld, maar het is voor de raad moeilijk te zeggen wat hier in het belang van de kinderen is.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
ten aanzien van het verzoek ter zake het halen en brengen
3.12.1.
Nu de vader zijn verzoek met betrekking tot de verdeling van het halen en brengen van de kinderen heeft ingetrokken, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking.
ten aanzien van het verzoek ter zake de zorgregeling tijdens de carnavalsvakantie en de herfstvakantie
3.12.2.
Partijen verschillen van mening over de verdeling van de zorgregeling voor de kinderen tijdens de carnavalsvakantie en, in samenhang daarmee, tijdens de herfstvakantie. Hoewel partijen te kennen geven dat hun onderlinge communicatie afgelopen maanden is verbeterd, zijn zij niet in staat om tot een oplossing te komen die zij beiden in het belang van de kinderen achten.
Op grond van de processtukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het voor het hof duidelijk welke wensen en belangen de vader en de moeder voorstaan. Het is voor het hof evenwel niet duidelijk hoe de kinderen zelf in deze kwestie staan en wat voor hen belangrijk is bij de te nemen beslissing over de zorgregeling tijdens voornoemde vakantieperiodes. Partijen hebben weliswaar ook standpunten ingenomen over de belangen van de kinderen, maar dit hebben zij niet met de kinderen zelf besproken om hen niet te belasten.
3.12.3.
Het hof acht zich op dit moment nog onvoldoende geïnformeerd om in deze kwestie een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof ziet voldoende aanwijzingen dat sprake is van tegenstrijdige belangen in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard van de belangenstrijd, de leeftijd van de kinderen en de consequenties van de beslissing voor de lange termijn, acht het hof het in het belang van de kinderen een bijzondere curator te benoemen om hen in deze procedure te vertegenwoordigen.
Het hof complimenteert de ouders dat zij de kinderen niet bij hun geschil hebben betrokken. Een bijzondere curator is juist bedoeld om de belangen van de kinderen duidelijk te krijgen.
De taak van de bijzondere curator is hier met name om zicht te krijgen op hoe de kinderen zelf in deze kwestie staan, wat de gevolgen voor hen zijn van onderhavig geschil tussen de ouders en wat naar het inzicht van de bijzondere curator te zeggen valt over de verdeling van de zorgregeling tijdens de carnavalsvakantie en de herfstvakantie.
3.12.4.
Het hof is voornemens als bijzondere curator te benoemen:
mr. [naam] ,
kantoorhoudende te ( [postcode] ) [kantoorplaats] aan [adres] ,
telefoonnummer: [telefoonnummer] ,
website: [website] .
3.12.5.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid op de voorgenomen benoeming van een bijzondere curator, in dit geval mr. [naam] , te reageren binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking te reageren op de voorgenomen benoeming van een bijzondere curator, in dit geval
mr. [naam] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. van Arkel- van Gasselt en is op 8 april 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.