ECLI:NL:GHSHE:2021:1175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
200.290.127_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen en niet te goeder trouw zijn ten aanzien van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling voor de appellante toe te laten. De rechtbank had geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen en dat zij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellante, die kampt met een verleden van verslaving aan GHB en amfetamine, had verzocht om de schuldsaneringsregeling toe te passen, maar de rechtbank weigerde dit op basis van de onduidelijkheid over haar schuldenlast en het gebrek aan bewijs dat zij haar verslaving onder controle had.

In hoger beroep heeft het hof de argumenten van de appellante en haar beschermingsbewindvoerder gehoord. Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat zij in staat was om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof benadrukte dat de appellante in het verleden niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot haar schulden en dat haar verslaving nog niet lang genoeg onder controle was om een toelating tot de regeling te rechtvaardigen. De beschermingsbewindvoerder werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het indienen van een toelatingsverzoek niet als een daad van beschikking over de onder bewind staande goederen kan worden beschouwd.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en benadrukte dat een te vroege toelating tot de schuldsaneringsregeling ernstige gevolgen kan hebben voor de appellante, waaronder het risico dat zij in de toekomst geen nieuwe verzoeken tot toelating kan indienen. De uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldigheid bij het beoordelen van aanvragen voor schuldsanering, vooral in gevallen met een verleden van verslaving en financiële problemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 15 april 2021
Zaaknummer : 200.290.127/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/277937 / FT RK 20/269
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
en
[de beschermingsbewindvoerder],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellante] respectievelijk de beschermingsbewindvoerder,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg aan de Geul.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2021, hebben [appellante] en de beschermingsbewindvoerder het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing zal worden verklaard.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Bij die gelegenheid zijn [appellante] en de beschermingsbewindvoerder, bijgestaan door mr. Stassen, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 29 juli 2020 en 20 januari 2021;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] en de beschermingsbewindvoerder d.d. 4 maart 2021;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 maart 2021;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weten: een verslag van [hulpverlening] d.d. 1 april 2021.
3. De beoordeling
3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 50.292,80. Daaronder bevindt zich een overwegend preferente schuld aan de Belastingdienst van € 7.010,24. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd.
“2.4. Ter zitting is wel gebleken dat de perikelen rondom het inkomen van verzoekster
inmiddels geregeld zijn. Voorts is echter gebleken dat de voormalig bewindvoerder een
schuldenlijst heeft verstrekt waaruit blijkt dat de totale schuldenlast € 90.719,55 bedraagt
(ter zitting werd vermeld dat dit ad € 84.000,00 zou zijn) terwijl de schuldenlast volgens het
verzoekschrift beduidend lager is. Dat is vreemd. Dienaangaande heeft de bewindvoerder ter
zitting verklaard dat zij niet weet of de voormalig bewindvoerder de schuldenlijst niet heeft
aangepast of juist de Kredietbank niet. De schuldenlast lijkt niet eenduidig vast te staan. Die
onduidelijkheid alleen al maakt een toetsing op dit punt (punt a bij 2.1 hiervoor) niet goed
mogelijk.
2.5.
Toch zou de rechtbank mogelijk wel bereid zijn geweest om over dit probleem
heen te stappen, als verzoekster in elk geval punt b) had bewezen. Maar daarvoor was dan
wel minstens een schriftelijke verklaring van een hulpverlenende instantie nodig waaruit
zou blijken:
-
dat de verslaving al enige tijd onder controle is in die zin dat verzoekster al enige
tijd geen drugs meer gebruikt en de periode waarin de verslaving onder controle is,
in beginsel één jaar bedraagt;
-
dat de psychosociale problemen al enige tijd beheersbaar zijn in die zin verzoekster
zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een
sociaal vangnet aanwezig is.
2.6.
Zo’n schriftelijke verklaring is immers in dit geval vereist en volgt uit de bijlage III
(landelijk uniforme beoordelingscriteria schuldsaneringsregeling) bij het landelijk
Procesreglement.
2.7.
In het voortraject is door de kredietbank en de rechtbank ook al om zo’n
zogenaamde “stabiliteitsverklaring” gevraagd en die is toen niet afgegeven.
2.8.
Nu heeft verzoekster verklaard dat zij begeleid wordt door een maatschappelijk
werkster van [hulpverlening] . Volgens de maatschappelijk werkster is de situatie stabiel. In het
adviesrapport van [hulpverlening] staat te lezen over gecontroleerde urinetesten vanaf oktober
2020 en over het feit dat verzoekster sinds 18 december 2020 op de wachtlijst staat voor
behandeling bij psyQ. Er zouden groepsgesprekken alsmede individuele gesprekken plaats
gaan vinden. Eind januari 2021 zou een intakegesprek hebben plaatsgevonden. Ter zitting
heeft verzoekster verklaard dat naar verwachting omstreeks april / mei gestart zal worden
met de behandeling.
2.9.
De maatschappelijk werkster heeft dus verklaard dat de situatie stabiel is en de
rechtbank ziet beslist dat verzoekster op de goede weg is. Maar een echte
“stabiliteitsverklaring” zoals hierboven bedoeld, ligt er nog niet. Met het rapport van [hulpverlening]
en zo is nog niet aan de voorwaarden voldaan. Met de urinetesten is net begonnen, met de
psychische behandeling moet nog worden begonnen.: het is gewoon nog te vroeg om
nu al te kunnen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (als al over het
probleem bij punt a) zou zijn heengestapt).
2.10.
Het is met andere woorden (zie punt b) nog niet voldoende aannemelijk gemaakt
dat de situatie momenteel al voldoende bestendig is om de uit de schuldsaneringsregeling
voortvloeiende - zware - verplichtingen naar behoren na te komen. Verzoekster dient dus
eerst nog verder aan de stabilisatie van haar situatie te werken.”
3.4.
[appellante] en de beschermingsbewindvoerder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift en het daarop voortbouwende aanvullend beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In het bestreden vonnis wordt door de rechtbank opgemerkt dat niet duidelijk is wat nu de exacte schuldenpositie is van [appellante] . Dienaangaande merkt [appellante] op dat uit het verzoekschrift duidelijk blijkt dat de totale schuldenpositie € 50.292,80 bedraagt, volgens de rechtbank verdeeld over 43 schuldeisers. Nadere telling leert dat de schuldenpositie is verdeeld over 42 schuldeisers. De schulden zijn ontstaan in de periode 2013 tot en met 2019. Van belang is te constateren dat als juist uitgangspunt genomen dient te worden de uiteindelijke crediteurenlijst, behorende bij het inleidende verzoekschrift. De aanvankelijk crediteurenlijst van de voormalig bewindvoering [bewindvoering] ad € 90.719 55 is achterhaald. Uiteraard heeft de Kredietbank in het kader van het minnelijke traject alle schuldeisers aangeschreven en verzocht om de vordering met onderliggende stukken bij de Kredietbank in te dienen. Op basis daarvan heeft de Kredietbank de betreffende crediteurenlijst, behorende bij het inleidende verzoekschrift samengesteld. Deze crediteurenlijst is de enige juiste, de meest recente en volledige crediteurenlijst. De schuldenlast is derhalve wel eenduidig vast te stellen. Een toetsing op de criteria beschreven in artikel 288 lid 1 onder b FW is wel mogelijk. Overigens wordt opgemerkt dat de rechtbank kennelijk bereid is geweest om over deze problematiek heen te stappen indien [appellante] had bewezen dat zij de uit de schuldensaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
[appellante] is beperkt en beïnvloedbaar. Met name gedurende het bestaan van de relatie is het er van gekomen dat [appellante] verslaafd raakte aan GHB en speed. De betreffende relatie is al weer geruime tijd beëindigd. [appellante] legt over de brief van PsyQ van 10 december 2020. In verband met het drugsgebruik in het verleden was eerder in het geding gebracht het adviesrapport van [hulpverlening] d.d. 29 januari 2021. Hieruit blijkt, dat [appellante] in september 2020 al negen maanden clean was. Dit komt overeen met de inhoud van het rapport van PsyQ. Verder wenst [appellante] nog te benadrukken dat [hulpverlening] vanaf oktober 2020 maandelijks urinetesten in het ziekenhuis heeft afgenomen. De urine wordt getest op amfetamine (speed) en GHB. De uitslagen zijn tot 29 januari 2021 steeds negatief geweest. Hieruit blijkt, dat [appellante] zich houdt aan de gemaakte afspraken met [hulpverlening] en het ziekenhuis.
Met betrekking tot de psychosociale problematiek merkt [appellante] op dat ook deze situatie is gestabiliseerd. [appellante] ontvangt voldoende professionele hulp en heeft een sterk sociaal vangnet. De professionele hulp wordt gegeven door [hulpverlening] in de persoon van [medewerker 1] en/of [medewerker 2] . In het adviesrapport van [hulpverlening] van 29 januari 2021 wordt melding gemaakt van het feit dat er op dat moment sprake is van een stabiele psychische gesteldheid. Er worden regelmatig gesprekken met [hulpverlening] over haar psychische gesteldheid gevoerd, waarbij [appellante] goed bereikbaar is voor de betrokken hulpverlening.
Bij het voorgaande dient verder nog opgemerkt te worden, dat weldra de Lometherapie zal
beginnen. Lome staat voor leren omgaan met emotie. Verwezen wordt naar het rapport/brief van PsyQ d.d. 10 december 2020. Het sterke sociale vangnet bestaat onder andere uit de beschermingsbewindvoerder en de moeder van [appellante] . De beschermingsbewindvoerder zal [appellante] kunnen bijstaan bij de inlichtingenplicht aan de bewindvoerder. Financiële aspecten worden in de gaten gehouden door de beschermingsbewindvoerder. De samenwerking tussen [appellante] en de beschermingsbewindvoerder bestaat hieruit dat in ieder geval één maal per maand contact is tussen beiden, waarbij de beschermingsbewindvoerder tevens de geestelijke
toestand zal betrekken van [appellante] . Mocht daartoe aanleiding zijn dan kan de
beschermingsbewindvoerder ingrijpen en haar invloed aanwenden zodat [appellante] contact
opneemt met [hulpverlening] en/of andere hulpverleners. Ook de moeder kan [appellante] bijstaan indien er een geestelijke terugval dreigt.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] en de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] is op dit moment in het kader van haar uitkering door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Zij wil wel weer gaan werken en langzaam aan, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk, terugkeren op de arbeidsmarkt. Solliciteren valt haar echter niet mee. Vanwege haar ADHD-stoornis en borderline kan zij ook niet op iedere vacature solliciteren. Zij heeft moeite met al te nadrukkelijk aanwezige hiërarchische arbeidsverhoudingen en kan daarom maar “moeilijk voor een baas werken”. De beschermingsbewindvoerder acht het overigens wel reëel dat [appellante] op enig moment een passende werkomgeving zal vinden. Overigens solliciteert [appellante] op advies van de gezinsvoogd op dit moment (nog) niet. [appellante] is ook van mening dat zij eerst aan zichzelf zal moeten gaan werken. Hoe vaak per week de Lomebehandeling zal zijn die zij binnenkort (eerste bijeenkomst 9 april 2021) gaat volgen weet [appellante] nog niet. Ze staat al sinds februari 2020 voor deze behandeling op de wachtlijst, een gevolg van de actuele coronacrisis. [appellante] ervaart wel dat zij vooruitgang boekt en benadrukt dat zij ook al sinds augustus 2020 aantoonbaar geen drugs meer heeft gebruikt.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voorts slechts toegewezen indien tevens voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het feit dat onderhavig hoger beroep mede door de beschermingsbewindvoerder is ingediend blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010). Nu, mede ingevolge de voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad, het indienen van een toelatingsverzoek noch het opkomen door middel van een rechtsmiddel als, kort samengevat, een daad van beschikking over de onder bewind staande goederen moet worden beschouwd, dient de beschermingsbewindvoerder overigens in het door haar in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Met haar zienswijze zal vanzelfsprekend wel rekening worden gehouden.
3.6.3.
Er is sprake van een belastingschuld welke, conform de door [appellante] overgelegde schuldenlijst, deels is ontstaan binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens, een opgelegde boete, het niet nakomen van aangifteverplichtingen of het niet nakomen van verplichtingen tot afdracht van (omzet)belasting dient ingevolge punt 5.4.4. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan.
3.6.4.
Voorts blijkt uit voornoemde schuldenlijst - die gezien de toelichting van de beschermingsbewindvoerder dat de lijst van de Kredietbank de meest actuele lijst is, voldoende eenduidig is - dat [appellante] schulden heeft aan diverse telecomaanbieders (Vodafone, Tele2, T-Mobile, KPN) en energieleveranciers (Essent, Electrabel, Energie Direct, Oxxio). Het hof maakt, zeker gelet op de bijbehorende ontstaansdata, hieruit op dat [appellante] wanneer zij haar rekening niet meer kon voldoen en mogelijk een einde van de geleverde diensten aanstaande was zij wisselde van telecomaanbieder en energieleverancier. Daarmee ging zij steeds een nieuwe financiële verplichting aan waarvan zij wist, althans had dienen te onderkennen, dat zij deze nimmer tijdig en volledig zou kunnen gaan nakomen. Zij had immers al schulden bij gelijksoortige aanbieders en leveranciers. Ook dit zijn derhalve schulden welke naar het oordeel van het hof in beginsel niet te goeder trouw zijn ontstaan.
3.6.5.
Vast staat voorts dat [appellante] in het nabije verleden heeft gekampt met een forse verslaving aan de verdovende middelen (harddrugs), meer in het bijzonder GHB en amfetamine (speed). Ingevolge artikel 5.4.2. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met verslavingsproblemen in beginsel alleen toegelaten tot schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen verdovende middelen meer gebruikt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt ten minste één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn, afhankelijk van, onder meer, de ernst en duur van de verslaving. Dat de verslaving onder controle is dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Uit de door [appellante] overgelegde stukken (meer in het bijzonder het verslag van [hulpverlening] van 1 april 2021) blijkt dat middels urinecontroles vast is komen te staan dat [appellante] sinds oktober 2020 abstinent is. Dat [appellante] in september 2020 ook al 9 maanden abstinent was, acht het hof onvoldoende met gegevens onderbouwd. Gelet op de aard, intensiteit en duur van de (voormalige) middelenverslaving van [appellante] acht het hof deze periode (thans ongeveer 6 maanden) evenwel te kort om reeds nu al vast te kunnen stellen dat [appellante] haar verslaving duurzaam onder controle heeft gekregen als bedoeld in artikel 5.4.2. van het toepasselijk procesreglement. Een en ander laat onverlet dat het hof tevens van oordeel is dat [appellante] ontegenzeggelijk op de goede weg is en spreekt hierbij dan ook de hoop uit dat de abstinentie van [appellante] uiteindelijk een aantoonbaar definitief karakter zal krijgen.
3.6.6.
Vast staat voorts dat [appellante] kampt met een aantal psychosociale problemen, deels ook voortvloeiende uit haar ADHD-stoornis en borderline-kenmerken. Deze problematiek belet [appellante] thans naar eigen zeggen ook om (fulltime) aan het arbeidsproces te kunnen gaan deelnemen. Op korte termijn begint zij echter een therapie, in casu een zogenoemde Lometherapie, om deze problematiek beheersbaar te krijgen.
Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellante] niet overgelegd, hetgeen ook niet in de rede zou hebben gelegen nu de (Lome)therapie van [appellante] nog moet aanvangen. Maar ook hier wenst het hof op te merken dat [appellante] zonder meer op de goede weg is. Zij erkent haar problematiek en is bereid de juiste stappen te zetten om deze problematiek op enig moment beheersbaar, althans zo beheersbaar mogelijk, te maken.
Zoals ook ter zitting in hoger beroep is gedaan, hecht het hof er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek (in voldoende mate en duurzaam) beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog.
3.6.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling vooralsnog moet worden afgewezen.
Daarbij merkt het hof nog op dat een te premature toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsanering het voor haar ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien zij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor haar nog ingrijpender gevolg dat zij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021.