ECLI:NL:GHSHE:2021:1236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.284.403_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling zorgregeling op grond van artikel 1:265f lid 2 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling voor haar minderjarige kind is vastgesteld. De moeder verzoekt om de beschikking te vernietigen en de omgangsregeling uit te breiden. De minderjarige, geboren in 2011, staat onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De rechtbank had eerder een schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, die de moeder als te minimaal beschouwt. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, terwijl de GI vertegenwoordigd was door een gezinsvoogd. Het hof heeft de situatie van de moeder en de minderjarige beoordeeld, waarbij het hof concludeert dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet verantwoord is. De moeder heeft recent hulp geaccepteerd, maar de effecten daarvan zijn nog niet duidelijk. Het hof benadrukt het belang van de huidige positieve contacten tussen de moeder en de minderjarige en besluit de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, met de verwachting dat de GI de bezoekregeling regelmatig evalueert.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 april 2021
Zaaknummer : 200.284.403/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/279556 / JE RK 20-1383
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. R.G.P. Voragen, thans mr. J.W.J. Schoonbrood,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
De zaak betreft de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de vaststelling van de omgangsregeling betreft en de omgangsregeling uit te breiden met een substantiële onbegeleide vermeerdering dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2020, heeft de GI verzocht de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • stukken van de eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de moeder, ingekomen op 27 oktober 2020;
  • de brief met bijlagen van de voormalige advocaat van de moeder (mr. Voragen) d.d. 12 maart 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 24 juli 2020 (kenmerk: C/03/279549 / JE RK 20-1382), betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schoonbrood;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De raad heeft bij brief van 29 januari 2021 het hof bericht niet ter mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.5.
Zoals ter mondelinge behandeling van het hof is afgesproken heeft de GI na afloop van de mondelinge behandeling het hof en de advocaat van de moeder nog nadere stukken toegezonden. Het betreft een brief met bijlagen (omgangsrapportages van [instantie] ) van 16 maart 2021.
De moeder is in de gelegenheid gesteld op de inhoud van deze stukken te reageren.
De moeder heeft op genoemde stukken gereageerd bij V8-formulier van haar advocaat van 25 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] stond van 17 januari 2012 tot 17 januari 2017 onder toezicht van de GI. In het kader van die ondertoezichtstelling is [minderjarige] al eens uithuisgeplaatst geweest.
[minderjarige] staat sinds 17 augustus 2018 wederom onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk - bij de hiervoor genoemde beschikking van 24 juli 2021 - verlengd tot 17 augustus 2021.
3.3.
Bij beschikking van 2 december 2019 is een machtiging verleend voor de plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder, voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 17 februari 2020.
[minderjarige] verbleef aanvankelijk in een crisisopvang van Xonar. Sinds februari 2020 verblijft [minderjarige] in een gezinshuis ( [gezinshuis] te [plaats] ).
De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk - bij de hiervoor genoemde beschikking van 24 juli 2021 - verlengd tot 17 augustus 2021.
3.4.
Op 23 juni 2020 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . In die aanwijzing heeft de GI, samengevat, opgenomen dat de begeleide bezoeken van [minderjarige] bij de moeder worden uitgebreid naar twee keer per week gedurende twee uur, dit gedurende vier weken. Verder is opgenomen dat:
  • de afspraak over het twee keer per week (beeld)bellen alsmede de afspraak dat de moeder meegaat naar alle afspraken met of over [minderjarige] gehandhaafd blijft;
  • de begeleiding van [instantie] naar de moeder thuis komt en samen wordt gekeken of de woning voldoende netjes en schoon is om het bezoek te laten plaatsvinden;
  • de begeleiding van [instantie] te allen tijde bij het bezoek aanwezig is, het bezoek observeert, hier een verslag van maakt en indien nodig de moeder en [minderjarige] ondersteunt om het bezoek zo prettig mogelijk te laten verlopen;
  • er respectvol met elkaar wordt omgegaan, waarbij de moeder geen verbale of fysieke agressie gebruikt, [minderjarige] niet belast met volwassenenproblematiek en niet de discussie aangaat met de begeleiding in het bijzijn van [minderjarige] ;
  • bij de bezoeken geen andere personen aanwezig zijn;
  • in week 28 van 2020 het verloop van de bezoeken zal worden geëvalueerd en “de aanwijzing vaststelling omgangsregeling (zal) worden aangepast”.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 juni 2020 geheel vervallen verklaard en bepaald dat de moeder en [minderjarige] onder begeleiding van een begeleidende instantie (zoals [instantie] ) in de thuissituatie van de moeder contact met elkaar kunnen hebben op:
  • elke maandag van 15.00 tot 18.00 uur en
  • elke vrijdag van 11.30 tot 14.30 uur,
welke regeling na vier weken geëvalueerd dient te worden.
Voorts is bepaald dat de moeder en [minderjarige] op woensdag en zaterdag om 19.00 uur met elkaar kunnen (beeld)bellen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift in de onderhavige zaak (200.284.403/01), zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De door de rechtbank bepaalde omgangsregeling is te minimaal. Het uitgangspunt is dat [minderjarige] terugkeert naar de moeder. Dan zal de omgang substantieel moeten worden uitgebreid, ten minste met een overnachting.
De moeder heeft één tik gegeven aan [minderjarige] en dit vervolgens zelf gemeld. Zij zal dit niet meer doen, ook niet tijdens onbegeleide momenten. De moeder wordt negatief weggezet en het positieve wordt niet gezien.
De moeder heeft inmiddels hulp voor zichzelf gezocht, al blijft zij van mening dat het niet nodig is. Als de GI meent dat er iets aan de moeder mankeert is dat aan de GI om te bewijzen, niet andersom. De moeder ervaart de hulpverlening voor zichzelf (van het traumacentrum waar ook [minderjarige] behandeld wordt) als helpend, al is het nieuw voor haar om zich zo open te stellen. De therapie doet [minderjarige] ook goed: zij is niet meer zo vaak en zo lang boos.
De moeder is zwanger. Het kindje wordt op [datum] 2021 verwacht.
De moeder betwist dat [minderjarige] heeft aangegeven dat zij het fijn vindt dat er begeleiding aanwezig is tijdens de bezoeken. [minderjarige] wordt alleen geloofd als zij iets negatiefs over de moeder zegt. Als [minderjarige] zegt dat zij bij de moeder wilt wonen wordt dit geschaard onder de dooddoener ‘loyaliteit’.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] en de moeder zien elkaar twee keer per week gedurende drie uur onder begeleiding van [instantie] in de woning van de moeder. Op deze manier kan ingestoken worden op een prettig contact tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij onderzoek wordt gedaan naar de pedagogische vaardigheden en leerbaarheid van de moeder. Daarnaast zijn er twee vaste belmomenten en kan de moeder bij medische afspraken van [minderjarige] aanwezig zijn.
De moeder moet behandeld worden voor haar emotieregulatie-problematiek. De GI verwijst naar de verslagen van Xonar, Anacare, [instantie] , waaruit blijkt dat de moeder onvoorspelbaar gedrag (stemmingswisselingen) laat zien. Zij stelt zich soms in het bijzijn van [minderjarige] verbaal agressief op naar de hulpverleners en kan naar [minderjarige] zowel fysiek als verbaal agressief zijn. De moeder heeft pas sinds kort voor zichzelf hulp geaccepteerd. De effecten daarvan zijn nog niet duidelijk. Er heeft momenteel nog onvoldoende verandering bij de moeder en in haar woning plaatsgevonden om een veilig en stabiel opvoedklimaat te creëren voor [minderjarige] . Daar komt bij dat de moeder hoogzwanger is. De komst van de baby zal veel van de moeder vragen.
Door uitlatingen van [minderjarige] na de uithuisplaatsing zijn bij de GI de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder toegenomen. De GI ziet dat de moeder de trauma’s van [minderjarige] niet (h)erkent en niet kan aansluiten bij haar opvoedbehoeften.
De moeder belast [minderjarige] met volwassenenzaken. Zo is de moeder boos geworden op [minderjarige] omdat [minderjarige] tegen de gezinsvoogd had gezegd dat zij zich zorgen maakte of de moeder nog wel van haar zou houden als de baby er is. De boosheid van moeder duurde lang en moeder was moeilijk uit die stemming te krijgen. De GI acht deze reactie van de moeder op de (alleszins begrijpelijke) onzekerheid van [minderjarige] zeer zorgelijk. De GI wijst erop dat dit tijdens een begeleid bezoek is gebeurd en dat de moeder zich op dat moment niet heeft laten begrenzen. [minderjarige] wilde vervolgens niet meer met de gezinsvoogd praten omdat dat van de moeder niet meer mocht en [minderjarige] niet wilde dat de moeder boos zou zijn op haar.
[minderjarige] heeft aangegeven niet alleen met de moeder te willen zijn. Als [minderjarige] aangeeft dat ze bij de moeder wil logeren zegt ze erbij dat de begeleiding dan ook moet blijven logeren.
Uitbreiding van de bezoekmomenten, zeker onbegeleid of inclusief overnachtingen, is volgens de GI onverantwoord en onveilig. In ieder geval kan uitbreiding niet plaatsvinden nu de moeder op het punt staat een tweede kindje te krijgen en de effecten van de therapie van de moeder nog niet inzichtelijk zijn.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt een zodanige beslissing van de gecertificeerde instelling als een aanwijzing en is – voor zover thans van belang – artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing (de met het gezag belaste ouder kan de rechter verzoeken de beperking vervallen te verklaren), met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:265f BW laatste zin kan de rechter een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank heeft een dergelijke regeling vastgesteld. Van die beslissing is de moeder in hoger beroep gekomen.
De grieven van de moeder zijn gericht tegen de regeling die de rechter in de bestreden beschikking heeft vastgesteld op grond van voormeld artikellid.
3.8.3.
De moeder wenst een uitbreiding van de bestaande contactregeling en zij wil dat het contact gedeeltelijk onbegeleid kan plaatsvinden, bij voorkeur in de vorm van een overnachting van [minderjarige] bij de moeder.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat uitbreiding van de bestaande regeling op dit moment niet verantwoord is.
Het is positief dat de moeder sinds kort, na herhaaldelijk op het belang daarvan door de GI te zijn gewezen, hulp voor zichzelf heeft geaccepteerd. De moeder heeft daar ter mondelinge behandeling van het hof positief over gesproken en zij lijkt daar werkelijk van te profiteren. Het is echter nog niet duidelijk c.q. concreet gemaakt wat de effecten van deze therapie zijn tot nu toe en welke groei van de moeder nog verwacht kan worden. De GI zal daarover nog met de therapeut van de moeder in gesprek gaan. Van een concrete verbetering in de situatie van de moeder kan dus nog niet worden uitgegaan. Uitbreiding van de bezoekregeling acht het hof voor [minderjarige] niet passend in deze nog prille situatie.
Daarbij komt dat, hoewel de contacten tussen de moeder en [minderjarige] overwegend positief en ontspannen verlopen, er in dit kader ook nog zorgen zijn. In het verslag van [instantie] van het bezoek tussen de moeder en [minderjarige] op 15 februari 2021 wordt het incident beschreven waar de GI ter mondelinge behandeling van het hof naar heeft verwezen. [minderjarige] had daarvóór, in het bijzijn van de gezinshuisouders, met de gezinsvoogd haar gevoelens van onzekerheid gedeeld over de komst van de nieuwe baby: ze is soms bang dat mama niet meer van haar houdt als ze straks een baby heeft. Het hof acht het zorgelijk dat de moeder tijdens het daaropvolgende bezoek enkel vanuit haar eigen emoties, angsten en belangen – reageert op de begrijpelijke kind-zorgen die [minderjarige] heeft uitgesproken. De moeder is op dat moment niet in staat vanuit het perspectief van [minderjarige] te redeneren en haar belangen voorop te stellen, ondanks de emoties die [minderjarige] tijdens dat bezoekmoment laat zien en ondanks het actieve en herhaaldelijke ingrijpen van de begeleiding.
Tot slot is de moeder in een vergevorderd stadium van haar zwangerschap. Het kindje wordt op [datum] 2021 verwacht. Het hof acht het van belang dat in deze situatie waarin veel staat te veranderen en er op korte termijn veel van de moeder gevraagd zal worden, zoveel mogelijk wordt ingezet op behoud van het positieve: het overwegend fijne contact tussen [minderjarige] en de moeder dat er nu is in het kader van de bestaande bezoekregeling.
3.8.5.
Het hof acht het, mede gezien de gebeurtenissen tijdens het bezoek op 15 februari 2021 onverantwoord om het contact tussen [minderjarige] en de moeder onbegeleid plaats te laten vinden. Ook [minderjarige] zelf heeft aangegeven dat zij graag begeleiding bij de bezoeken aanwezig heeft.
Tot slot wordt niet verwacht dat de moeder alleen op dit moment haar beide kinderen, waaronder een pasgeboren baby, zodanig structuur kan bieden dat zij er voor [minderjarige] in voldoende mate kan zijn.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Van de GI wordt verwacht de bezoekregeling regelmatig te evalueren en, waar daar ruimte voor is, uit te breiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven en is op 22 april 2021 uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.