ECLI:NL:GHSHE:2021:1243

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.290.553_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging gesloten jeugdzorg wegens gebrek aan persoonlijk onderzoek door gedragswetenschapper

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de afwijzing van een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdzorg voor een minderjarige, geboren in 2003. De minderjarige, die momenteel verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen. De rechtbank had eerder een machtiging verleend voor uithuisplaatsing, maar het hof oordeelt dat deze machtiging niet rechtsgeldig is verleend. De gedragswetenschapper die de instemmingsverklaring heeft afgegeven, heeft de minderjarige niet persoonlijk onderzocht, wat in strijd is met de vereisten van de Jeugdwet. Het hof stelt vast dat er geen pogingen zijn ondernomen om de minderjarige na de gemiste afspraak op 7 december 2020 alsnog te onderzoeken. Dit gebrek aan persoonlijk onderzoek leidt tot de conclusie dat de machtiging niet kan worden verleend. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van het college tot het verlenen van een machtiging af. De uitspraak benadrukt het belang van de waarborgen in de wet ter bescherming van de rechten van de jeugdige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 april 2021
Zaaknummer : 200.290.553/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/286561 / JE RK 20-2702
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [accomodatie voor gesloten jeugdhulp] te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente],
zetelende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: het college.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 januari 2021, op schrift gesteld op 29 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2021, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat zijn uithuisplaatsing onmiddellijk zal worden opgeheven, althans zal worden bekort tot een termijn die het hof aangewezen acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2021, heeft het college verzocht het hoger beroep van [minderjarige] ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Van Ek;
- het college, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] ;
- de moeder.
2.3.1.
De raad heeft, met kennisgeving vooraf d.d. 26 februari 2021, het hof laten weten niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 13 januari 2021 tot uiterlijk 13 juli 2021 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
3.3.
[minderjarige] kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
- kort samengevat - het volgende aan.
Een uithuisplaatsing is te veel van het goede en niet noodzakelijk. [minderjarige] is gebaat bij de structuur van de groep in de gesloten accommodatie, maar hij mist zijn moeder en zijn vriendin. Verder past [minderjarige] niet bij de andere jongens van de groep, die al jaren gesloten zitten en een strafblad hebben. Er is ook nog geen diagnose gesteld. [minderjarige] is bang dat er helemaal niets gaat gebeuren.
Met de hulpverlening heeft het nooit goed geklikt, wel met [betrokkene] van de dagbesteding. Het drugsgebruik betrof enkel af en toe een joint.
[minderjarige] heeft een voorkeur voor een voorwaardelijke machtiging. Hij gebruikt geen drugs meer.
De advocaat van [minderjarige] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de vraag of aan alle te stellen formele eisen is voldaan.
3.5.
Het college voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De machtiging is op goede gronden verleend. Ook nu nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor een gesloten uithuisplaatsing.
In de tweede helft van 2020 escaleerde de thuissituatie van [minderjarige] . Ambulante hulpverlening was niet meer toereikend. [minderjarige] gleed steeds verder af.
Diagnostiek zal binnen de gesloten accommodatie worden opgepakt. Ook zal er een vervolgtraject worden vastgesteld. Door het verblijf in [accomodatie voor gesloten jeugdhulp] is [minderjarige] er nu beter aan toe.
Aan de voorwaarden voor een voorwaardelijke machtiging wordt niet voldaan.
3.6.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het beter gaat met [minderjarige] . De structuur van de groep doet hem goed.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 6.1.2 lid 1 Jeugdwet (Jw) kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
3.7.2.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw behoeft het verzoek instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.3.
Bij verzoekschrift van 8 december 2020, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 21 december 2020, heeft het college de kinderrechter verzocht om een machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen voor de duur van zes maanden. Bij dit verzoekschrift is een verklaring van een gedragswetenschapper van 7 december 2020 gevoegd. Daaruit blijkt dat mevrouw drs. [gedragswetenschapper] als gedragswetenschapper instemt met het verzoek van het college. Gebleken is dat de gedragswetenschapper [minderjarige] niet persoonlijk heeft gesproken en onderzocht, omdat [minderjarige] op het afgesproken tijdstip op 7 december 2020 niet aanwezig was in de woning van de moeder. [minderjarige] was overigens vooraf niet op de hoogte gesteld van de afspraak met de gedragswetenschapper.
3.7.4.
Het belang van (procedurele) waarborgen als de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper, zoals bedoeld in artikel 6.1.2. lid 6 Jw, moet worden bezien tegen de achtergrond van artikel 5 lid 1 sub d van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 15 van de Grondwet. Plaatsing in gesloten jeugdzorg geldt immers als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM en artikel 37 IVRK. Een gesloten plaatsing is van ingrijpende aard en daarom slechts rechtmatig wanneer deze plaatsvindt overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven procedure. In de rechtspraak worden de bepalingen in dit verband strikt toegepast.
De gedragswetenschapper moet volgens artikel 6.1.2. lid 6 Jw in eigen persoon de jeugdige kort tevoren hebben onderzocht. Op die manier kan de gedragswetenschapper toetsen of geslotenheid inderdaad noodzakelijk is, hetgeen een waarborg geeft tegen onnodige vrijheidsbeneming.
In dit geval is weliswaar een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper overgelegd, maar deze is niet gebaseerd op eigen onderzoek van [minderjarige] . Er is ook geen nieuwe poging gewaagd om [minderjarige] kort na 7 december 2020 in persoon te onderzoeken, terwijl daartoe voldoende gelegenheid was. [minderjarige] verbleef in die periode nog bij moeder. Het verzoek om afgifte van een machtiging voor de gesloten plaatsing is pas veertien dagen later, op 21 december 2020, bij de rechtbank ingediend. De zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021 en [minderjarige] was ter zitting aanwezig. Vanaf 7 december 2020 tot en met 13 januari 2021 zijn geen pogingen ondernomen om een gesprek tot stand te brengen tussen [minderjarige] en een gedragswetenschapper. Daarmee is niet voldaan aan de strenge vereisten die de wet aan toepassing van de maatregel van gesloten jeugdzorg stelt. Om die reden dient het verzoek van het college te worden afgewezen.
In de situatie dat persoonlijk onderzoek van een jeugdige voor de gedragswetenschapper onmogelijk is, zoals destijds bij [minderjarige] op 7 december 2020 het geval was, staat slechts de weg van een spoedmachtiging als bedoeld in artikel 6.1.3 Jw open, mits uiteraard de omstandigheden daarom vragen. In die procedure kan het persoonlijk onderzoek door een gedragswetenschapper op dat moment achterwege blijven indien dat feitelijk onmogelijk is.
Artikel 6.1.2 lid 6 Jw voorziet niet in een zodanige uitzondering.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking waarvan beroep dient te vernietigen en het verzoek van het college dient af te wijzen.
Gelet op het voorgaande hoeven de grieven van [minderjarige] niet meer te worden besproken.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 januari 2021, op schrift gesteld op 29 januari 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van het college tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en
C.A.R.M. van Leuven en is op 22 april 2021 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.