In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, had verzocht om de beëindiging van het gezag van de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) te vernietigen. De kinderen zijn sinds 8 juni 2018 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd, wat de moeder niet accepteerde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2021 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders. De moeder voerde aan dat zij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en dat het te vroeg was om haar gezag te beëindigen. De raad en de GI stelden echter dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen.
Het hof oordeelde dat de moeder, ondanks enige positieve ontwikkeling, niet in staat was om een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderen zijn kwetsbaar en hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, maar vernietigde de benoeming van de GI tot voogd, omdat er nog een andere ouder is die gezag uitoefent. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.