ECLI:NL:GHSHE:2021:14

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
200.270.886_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van bewind in hoger beroep toegewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind en mentorschap. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. [verzoeker] heeft in de afgelopen jaren aanzienlijke stappen gezet in zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid. Hij heeft zijn schooldiploma behaald, een rijbewijs gehaald en is gestart met een opleiding aan het ROC. Daarnaast woont hij momenteel begeleid, maar is hij van plan om zelfstandig te gaan wonen met ondersteuning van zijn vader. De vader heeft aangegeven bereid te zijn om [verzoeker] te helpen met het beheer van zijn financiën na de opheffing van het bewind. Het hof heeft ook de argumenten van de bewindvoerder en de vader gehoord, waarbij de bewindvoerder twijfels uitte over de zelfstandigheid van [verzoeker]. Echter, het hof concludeert dat [verzoeker] in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, vooral met de ondersteuning van zijn vader. Het verzoek tot opheffing van het bewind is dan ook toegewezen, met ingang van 1 februari 2021. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2019 is vernietigd voor zover het de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 januari 2021
Zaaknummer: 200.270.886/01
Zaaknummers eerste aanleg: 7871786 TD VERZ 19-1199 en 8053109 TD VERZ 19-1741
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te
[woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. J.A.H. Bogaarts (voordien: mr. J.A.E. van Raak-Kuiper),
inzake de opheffing van het bewind en mentorschap.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[Bewindvoering B.V.] Bewindvoering B.V.,
gevestigd te
[vestigingsplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[de mentor] h.o.d.n. [naam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de mentor,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten),
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2019, uitgesproken onder voornoemde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 december 2019, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot opheffing van het bewind en het mentorschap alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker], bijgestaan door mr. Bogaarts;
- [medewerker] namens de bewindvoerder;
- de vader (via CMS-verbinding).
2.4.
De moeder is, met kennisgeving vooraf, niet ter zitting verschenen. De mentor is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ook niet verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 september 2019;
- het V6-formulier met productie van de advocaat van [verzoeker] d.d. 28 mei 2020;
- een brief van de moeder d.d. 3 november 2020;
- het V6-formulier met producties van de advocaat van [verzoeker] d.d. 17 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 7 november 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, voor zover hier van belang, met ingang van [geboortedatum] 2017 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker], wegens een lichamelijke of geestelijke toestand. Tevens is bij die beschikking met ingang van [geboortedatum] 2017 een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker].
3.2.
Bij de beschikking van 20 september 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant de verzoeken van [verzoeker] tot opheffing van het bewind en het mentorschap afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 18 mei 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant het mentorschap over [verzoeker] met ingang van de dag na verzending van die beschikking opgeheven.
3.4.
[verzoeker] voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Het bij beroepschrift ingediende verzoek tot opheffing van het mentorschap wordt tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, nu het mentorschap inmiddels door de rechtbank is opgeheven.
Het bewind dient te worden opgeheven, omdat aan de gronden voor het bewind niet, althans niet langer, wordt voldaan. Er is nimmer sprake geweest van verkwisting of het hebben van problematische schulden. Zijn lichamelijke of geestelijke toestand geven evenmin aanleiding om aan te nemen dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De CIZ-indicatie van 5 februari 2018, die de kantonrechter in de bestreden beschikking heeft betrokken, is onvoldoende om te concluderen dat het bewind nog steeds noodzakelijk is.
Het gaat goed met [verzoeker]. Hij heeft het afgelopen jaar flinke stappen gezet in de ontwikkeling van zijn zelfstandigheid. Na het behalen van zijn schooldiploma is hij gestart met de opleiding megatronica aan het ROC in [plaats]. Hij heeft zijn rijbewijs gehaald en reist voor zijn opleiding zelfstandig met de auto tussen [plaats] en [woonplaats]. Hij woont nog begeleid bij [organisatie] te [woonplaats], maar hij zal op korte termijn zelfstandig gaan wonen in een woning (van de vader) in [plaats], met wekelijkse ambulante hulpverlening van [organisatie] voor algemene, niet-financiële zaken.
[verzoeker] regelt al veel zaken zelfstandig, onder andere zijn opleiding, auto en boodschappen, en hij is er aan toe om ook zijn financiën zelf te gaan beheren. Hij is daartoe in staat. Hij leeft zuinig en de vader, met wie hij bijna dagelijks via skype contact heeft, is bereid en beschikbaar om [verzoeker] te helpen met het beheer van zijn financiën mocht dit nodig zijn.
3.5.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De bewindvoerder is, als opvolgend bewindvoerder, nu een jaar de bewindvoerder van [verzoeker]. Hij betaalt de vaste lasten van [verzoeker] en maakt aan hem maandelijks een bedrag aan leefgeld over. Het bedrag aan leefgeld is op verzoek van de vader aangepast. Er zijn geen afwijkende dingen in de uitgaven van [verzoeker].
[verzoeker] neemt zelf geen contact op met de bewindvoerder en vraagt zelf geen inzage in zijn inkomsten en uitgaven. Vanwege het ontbreken van contact acht de bewindvoerder zich niet in staat te beoordelen of [verzoeker] ten volle in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
3.6.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
De vader heeft een goede band met zijn zoon [verzoeker]. Hij heeft meerdere keren per week contact met [verzoeker] via skype. De vader ziet dat [verzoeker] vooruitgang toont in zijn ontwikkeling. [verzoeker] heeft er behoefte aan om zelfstandig te gaan wonen en financieel onafhankelijk te worden. De vader gunt [verzoeker] die zelfstandigheid en steunt hem daarin. Hij is niet bang dat [verzoeker] zijn vermogen zou gaan uitgeven als het bewind wordt opgeheven. [verzoeker] is in zijn ogen verantwoordelijk en zuinig. De reden dat [verzoeker] niet op de hoogte is van zijn financiële situatie is omdat [verzoeker] daar nagenoeg nog geen inzicht in heeft gekregen. Het overzicht dat de bewindvoerder enkele maanden geleden heeft verstrekt van de financiële situatie van [verzoeker], heeft de vader met [verzoeker] doorgenomen. De vader is bereid om [verzoeker] te blijven begeleiden met zijn financiën als het bewind wordt opgeheven.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Met betrekking tot het verzoek tot opheffing van het mentorschap
3.7.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] het verzoek tot opheffing van het mentorschap ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat [verzoeker] de gronden van dit verzoek niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk zal verklaren in dit deel van zijn verzoek.
Met betrekking tot het verzoek tot opheffing van het bewind
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De beschikking treedt in werking zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij zij een eerder tijdstip van ingang aanwijst.
3.7.3.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:431 BW, de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat.
Niet is gebleken dat [verzoeker] (nog steeds) als gevolg van zijn persoonlijke problematiek (bij hem is sprake van een stoornis in het autisme spectrum) niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. [verzoeker] is met name het afgelopen jaar gegroeid in zijn zelfstandigheid. Hij heeft zijn schooldiploma en rijbewijs gehaald en is begonnen met een nieuwe opleiding. Hij gaat op korte termijn in plaats van begeleid wonen zelfstandig wonen, waarbij de ambulante hulpverlening van [organisatie] beperkt zal zijn tot een bezoek eenmaal per week. Van de maandelijkse inkomsten die [verzoeker] ontvangt (van [organisatie] en zijn oma ontvangt hij contant geld en van de bewindvoerder ontvangt hij leefgeld op zijn bankrekening) doet hij zelfstandig uitgaven. De persoonlijk begeleider van [organisatie] bevestigt in de brief van 13 november 2020, die de advocaat van [verzoeker] in het geding heeft gebracht, dat [verzoeker] zelfstandig zorg draagt voor onder andere zijn opleiding, auto en voeding. Van schulden of onverantwoorde uitgaven door [verzoeker] is niet gebleken. Uit de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling komt het beeld naar voren dat [verzoeker] zuinig leeft.
Wel heeft het hof nog zorgen over de grote overgang voor [verzoeker] van de huidige onderbewindstelling naar een situatie dat hij volledig zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen dient waar te nemen. Gebleken is dat [verzoeker] op dit moment een beperkt inzicht heeft in zijn financiële situatie. De vader heeft [verzoeker] eerder eenmaal geholpen om daarin inzicht te krijgen en hij heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bereid verklaard [verzoeker] daarmee verder te begeleiden. Ook heeft de vader toegezegd [verzoeker] te begeleiden met andere financiële aspecten waar [verzoeker] na de opheffing van het bewind mee te maken zal krijgen. Gelet hierop vertrouwt het hof erop dat de vader [verzoeker] zodanige ondersteuning zal blijven bieden dat voornoemd bezwaar tegen opheffing van het bewind voldoende wordt ondervangen. Het hof gaat daarbij ervan uit dat de woonafstand tussen de vader en [verzoeker] aan de toegezegde begeleiding niet in de weg staat, gezien het veelvuldige (digitale) contact dat tussen de vader en [verzoeker] plaatsvindt.
3.7.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak tot bewind niet langer aanwezig is en dat [verzoeker] voldoende in staat moet worden geacht zijn vermogensrechtelijke belangen zelf, met de bijstand van de vader wanneer dat nodig is, behoorlijk waar te nemen. Het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind zal het hof dan ook alsnog toewijzen. Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 1 februari 2021 zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind betreft en zal beslissen als hierna vermeld.
Met betrekking tot de proceskosten
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep tot opheffing van het mentorschap;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2019 voor zover het de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind met ingang van 1 februari 2021 betreft en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind alsnog toe met ingang van 1 februari 2021;
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika) op [geboortedatum] 1999, wonende aan [adres] te ([postcode]) [woonplaats], en wel met ingang van 1 februari 2021;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan [verzoeker] en een – zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met
aantekening in het Curatele- en bewindregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 7 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.