ECLI:NL:GHSHE:2021:1421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
20-001682-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor het besturen van een motorrijtuig met ongeldig rijbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij hij op 11 augustus 2020 was vrijgesproken van witwassen en schuldwitwassen, maar wel was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken voor het besturen van een motorrijtuig met een ongeldig verklaard rijbewijs. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Grave, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het gerechtshof heeft het hoger beroep van de verdachte onbeperkt verklaard, maar heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van het witwassen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte heeft op 1 mei 2020 te 's-Hertogenbosch een personenauto bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001682-20
Uitspraak : 3 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 augustus 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-157329-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 96-243876-18 en 96-106122-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte ] ,

geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter vrijgesproken van het onder 2 primair (witwassen) en subsidiair (schuldwitwassen) tenlastegelegde. Ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest. Voorts is de teruggave gelast aan de verdachte van een inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 2.606,80. Tot slot is bij dit vonnis de tenuitvoerlegging gelast van de onder parketnummers 96-243876-18 en 96-106122-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten aanzien van de onder parketnummers 96-243876-18 en 96-106122-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen de tenuitvoerlegging zal gelasten.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de onder parketnummers 96-243876-18 en 96-106122-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen zal omzetten in taakstraffen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep en omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van hetgeen onder feit 2 (primair en subsidiair) ten laste is gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
De politierechter heeft voorts de teruggave gelast aan de verdachte van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.606,80, zijnde het geldbedrag genoemd in het onder feit 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat deze beslissing niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2020 te 's-Hertogenbosch terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Van Grobbendoncklaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2020 te 's-Hertogenbosch terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Van Grobbendoncklaan, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van een aanzienlijk aantal uren, te weten 200 uren.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 1 mei 2020 te ’s-Hertogenbosch een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een personenauto was afgegeven. Door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de beslissing van het Centraal Bureau voor de afgifte van Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Het hof heeft acht geslagen op de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor het besturen van een motorrijtuig met een ongeldig verklaard rijbewijs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. In voornoemd oriëntatiepunt is echter geen rekening gehouden met eventuele recidive, hetgeen in onderhavige zaak aan de orde is.
Het hof houdt in het nadeel van de verdachte in het bijzonder rekening met de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 februari 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde reeds tweemaal onherroepelijk was veroordeeld wegens het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs: bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2019 is de verdachte veroordeeld tot een week gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 23 juli 2019 is de verdachte veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. Genoemde taakstraffen had de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verricht. Daaruit volgt dat het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, het zogenoemde taakstrafverbod, van toepassing is. Uit voornoemde twee strafopleggingen volgt voorts dat de verdachte, in afwijking van voornoemd oriëntatiepunt, tot tweemaal toe door rechterlijke colleges in de strafoplegging “een kans” is gegeven. In plaats van “die kansen” met beide handen aan te grijpen en niet opnieuw een auto te gaan besturen met een ongeldig verklaard rijbewijs, heeft de verdachte dat op 1 mei 2020 toch opnieuw gedaan. Voorts liep de verdachte in twee proeftijden, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden om het onderhavige feit te plegen.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals de verdachte ten overstaan van het hof naar voren heeft gebracht.
Anders dan door de raadsman is bepleit, ziet het hof geen ruimte om opnieuw (onder meer) een taakstraf op te leggen. Wel acht het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, te hoog en zal daarom tot enige matiging ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf komen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en rekening houdend met de recidive, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Parketnummer 96-243876-18
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van 19 juni 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 7 maart 2019 onder parketnummer 96-243876-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week dient te worden gelast.
Parketnummer 96-106122-19
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van 19 juni 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 23 juli 2019 onder parketnummer 96-106122-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken dient te worden gelast.
Het hof ziet geen ruimte, anders dan door de raadsman is bepleit, om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van bovengenoemde gevangenisstraffen taakstraffen te gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2019, parketnummer 96-243876-18, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 23 juli 2019, parketnummer 96-106122-19, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Aldus gewezen door:
mr. W.T.H. Peute, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 3 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.