ECLI:NL:GHSHE:2021:1442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
20-001050-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging van een ernstig dementerende verdachte in een strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1948, is ernstig dementerend als gevolg van de ziekte van Alzheimer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen, wat leidt tot de schorsing van de vervolging. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van feit 1, maar had haar wel schuldig verklaard voor feit 2 en feit 3, wat leidde tot een taakstraf. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte schuldig zou verklaren zonder oplegging van straf, maar heeft ook aangegeven open te staan voor schorsing van de vervolging. De raadsvrouw van de verdachte heeft gepleit voor schorsing van de vervolging en het hof heeft, na het horen van getuigen en het bestuderen van medische rapporten, geoordeeld dat de verdachte niet in staat is om de rechtszaak te begrijpen. Het hof heeft de vervolging van de verdachte geschorst, maar niet verklaard dat de zaak is geëindigd, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001050-18
Uitspraak : 18 mei 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 12 maart 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-860076-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1948,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 aan haar ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het onder feit 2 (kort gezegd: opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 124 gram hasjiesj en 1002 gram hennep) en feit 3 (kort gezegd: voorhanden hebben van 66 patronen van categorie III) tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 2) en
- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf. Desgevraagd heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat hij zich ook kan vinden in een schorsing van de vervolging.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het hof zal overgaan tot schorsing der vervolging en heeft voorts verzocht te verklaren dat de strafzaak tegen de verdachte is geëindigd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Tegen het vonnis is bij akte van 26 maart 2018 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover zij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank ter zake van feit 1.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof termen aanwezig acht de vervolging van de verdachte te schorsen.
Schorsing der vervolging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dementerende is als gevolg van de ziekte van Alzheimer. Dat de verdachte lijdende is aan deze ziekte, komt eveneens naar voren uit een brief d.d. 20 oktober 2019 van klinisch geriater [klinisch geriater] , werkzaam bij GGZ Oost-Brabant. Toentertijd werd de klinische beoordeling van de vastgestelde dementie (CDR) door de geriater ingeschaald op 1 tot 2 (licht tot matig). Aangezien de ziekte van Alzheimer een progressief ziekteverloop heeft, is het klinische beeld inmiddels verslechterd, aldus de raadsvrouw. De verdachte herkende op 20 april 2021 haar raadsvrouw niet, raakte in paniek door haar bezoek en kon in het geheel niet plaatsen waarom zij voor het hof terecht moet staan. Volgens de raadsvrouw kan er met de verdachte geen inhoudelijk gesprek worden gevoerd.
De verdachte is thans woonachtig in het verpleeghuis [naam verpleeghuis] te Oss, waar zij in het geheel afhankelijk is van zorg. Uit een brief d.d. 23 april 2021 van [verpleegkundige] , verpleegkundig specialist bij Brabant Zorg te Oss, mede namens [ouderengeneeskundige] , specialist ouderengeneeskunde, komt naar voren dat de verdachte vanwege haar dementie woonachtig is op de psychogeriatrische afdeling en dat, gelet op het progressieve karakter van de ziekte van Alzheimer, geen herstel op cognitief functioneren is te verwachten.
Het hof heeft [getuige/zoon verdachte] , zoon van de verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2021 gehoord als getuige. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat zijn moeder ‘met de dag achteruit gaat’. Zij haalt namen door elkaar en weet niet meer wie haar kleinkinderen zijn. Hoewel de vader van getuige [getuige/zoon verdachte] , zijnde de echtgenote van de verdachte, al 20 jaren geleden is overleden, heeft de verdachte daar geen herinnering meer aan. De verdachte heeft volgens de getuige een eigen kamer in het verpleeghuis in Oss en moet in vrijwel alle zaken worden ondersteund: van het bij elkaar zoeken van kleren tot het douchen. Met de verdachte is vrijwel geen gesprek te voeren, zij spreekt haar gesprekspartners telkens na en als zij zelf praat, gaat het veelal over zaken uit het verleden. De deur van de afdeling waar de verdachte woont is op slot, maar zij mag wel door bijvoorbeeld haar kinderen worden opgehaald voor een uitje, maar als zij dat doen wil ze vaak niet mee, omdat het onrust voor de verdachte oplevert als zij buiten het verpleeghuis komt.
Het hof is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de door de raadsvrouw van de verdachte in het geding gebrachte stukken, met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat bij de verdachte als gevolg van de ziekte van Alzheimer waaraan zij lijdt, sprake is van ernstig cognitief verval en forse dementerings-verschijnselen. Voorts is genoegzaam gebleken dat zowel het korte- als langetermijn-geheugen van de verdachte aanzienlijk is aangetast en zij gedesoriënteerd is in tijd, plaats en persoon.
Het hof is van oordeel dat gelet op het vorenstaande sprake is van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat de verdachte thans niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen. Het hof zal dan ook, na vernietiging van het bestreden vonnis, de vervolging van de verdachte schorsen in de stand waarin zij zich thans bevindt.
Anders dan door de verdediging is verzocht, zal het hof geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering en dus niet verklaren dat de zaak geëindigd is. Hoewel in verband met het progressieve verloop van de ziekte van Alzheimer thans niet te verwachten valt dat cognitief herstel zal optreden waardoor de verdachte weer in staat zal blijken te zijn de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen, is het hof immers van oordeel dat een dergelijke verklaring niet te verenigen is met het imperatief bepaalde in artikel 16, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
schorst de vervolging van de verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. W.T.H. Peute, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 18 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.