ECLI:NL:GHSHE:2021:1477

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
200.284.038_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf van minderjarige na wijziging van zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] is gewijzigd van de moeder naar de vader. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.C.H. Poelman, verzoekt het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. De vader, vertegenwoordigd door mr. D.M.J.M.G. Cuijpers, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 12 april 2021, waarbij zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijf bij de vader te bepalen. Zij stelt dat er geen dringende noodzaak is voor deze wijziging en dat zij zelf positieve stappen heeft gezet in haar leven.

De vader daarentegen betoogt dat [minderjarige] goed gedijt in zijn zorg en dat de moeder haar afspraken niet nakomt. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, terwijl de GI bevestigt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de vader. Het hof overweegt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat de huidige situatie bij de vader het beste is voor haar ontwikkeling. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 mei 2021
Zaaknummer: 200.284.038/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/274759 / FA RK 20-666
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Noord- en Middel-Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2020, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen in die zin dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar is.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2020, heeft de vader het hof verzocht om het verzoek van de moeder af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Poelman;
  • de vader, bijgestaan door mr. Cuijpers;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 augustus 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 1 december 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 december 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 maart 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 april 2021;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 6 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.1.1.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders hebben sinds 15 november 2017 gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 6 juni 2018 is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen [minderjarige] en de vader vastgelegd. Daarbij is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald en het hoofdverblijf van de oudere zus van [minderjarige] ( [zus] , geboren op [geboortedatum] 2005) bij de vader.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 23 april 2018 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 3 maart 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 april 2021. Bij diezelfde beslissing is er een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader tot 3 september 2020.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het hoofdverblijf van [minderjarige] gewijzigd in die zin dat [minderjarige] voortaan het hoofdverblijf bij de vader heeft.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing, voor zover het betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] , niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij nu duidelijkheid krijgt en haar hoofdverblijf bij de vader dient te worden bepaald omdat die haar rust, veiligheid, structuur en stabiliteit kan bieden. De moeder voert daartoe aan dat uit hetgeen de GI, destijds ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, niet volgt dat er direct duidelijkheid over de verblijfplaats van [minderjarige] zou moeten ontstaan. Bovendien heeft de raad opgemerkt dat het het komende half jaar duidelijk moet worden waar [minderjarige] haar hoofdverblijf krijgt.
De moeder meent derhalve dat de rechtbank ten onrechte - tegen deze adviezen in - te vroeg een beslissing heeft genomen. Er had vanuit de uithuisplaatsing naar een thuisplaatsing bij de moeder gewerkt moeten worden en door deze beslissing is moeder de kans daarop ontnomen.
De uithuisplaatsing liep sinds februari 2020, waarbij bovendien gold dat er weinig hulpverlening kon worden ingezet als gevolg van de beperkingen rondom COVID-19.
De moeder benadrukt verder dat de aanvaardbare termijn niet is verstreken.
Ook anderszins is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden of dat het belang van het kind vergt dat er nu reeds het hoofdverblijf gewijzigd moet worden en niet andere mogelijkheden onderzocht moeten worden.
Daarnaast wijst de moeder erop dat zij zelf een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en grote stappen heeft gezet. Zij heeft samen met de heer [betrokkene] een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank en deze is inmiddels uitgesproken en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Om onafhankelijk haar weg te vinden in het leven zonder afhankelijk te zijn van een eventuele partner heeft zij de cursus “ uit de schaduw van een ander” gevolgd en in afwachting van een psychologisch traject, waarvoor zij op een wachtlijst staat, heeft zij wekelijks een gesprek met de praktijkondersteuner. Verder verleent zij haar medewerking aan drugstesten. De moeder heeft derhalve haar leven weer op de rit en meent dat [minderjarige] daarom weer terug bij haar kan wonen.
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] is op 8 februari 2020 bij hem thuis geplaatst nadat er bij de moeder thuis sprake was van een incident. [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Inmiddels is medio oktober 2020 vanuit [organisatie] besloten om de opvoedondersteuning bij de vader te stoppen omdat het niet nodig was om de hulp voort te zetten.
De vader heeft nog steeds zorgen over de thuissituatie van de moeder en twijfelt hij over haar pedagogische vaardigheden. Tevens komt de moeder haar afspraken met de vader niet na. De moeder is volgens hem niet eerlijk over middelengebruik en hij vermoedt dat er - ondanks de recente echtscheiding - toch nog een affectieve relatie is tussen de moeder en de heer [betrokkene].
De rechtbank heeft duidelijk gemotiveerd waarom het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij hem te bepalen moet worden toegewezen en de vader verzoekt daarom het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.8.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad acht het niet in het belang van [minderjarige] om het hoofdverblijf te wijzigen. Daarbij speelt een rol dat de omgang met de moeder thans nog grotendeels begeleid is. Er dient wel gekeken te worden op welke manier beide ouders een zo groot mogelijk rol kunnen vervullen en uiteindelijk het ouderschap samen kunnen vormgeven, waarbij wellicht gedacht kan worden aan een co-ouderschap.
3.9.
De GI heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en dat zij het fijn heeft bij de vader en haar zus. Ook op school gaat het goed. Zij heeft baat bij meer rust en regelmaat in haar leven. De vader had geen hulpvraag voor de begeleiding en deze is goed verlopen en uiteindelijk beëindigd. [minderjarige] geniet van het contact met de moeder en de GI probeert dit uit te breiden. Op dit moment vindt er al twee middagen per week omgang tussen de moeder en [minderjarige] plaats, waarvan een deel onbegeleid. Er is echter een patroon te zien bij de moeder bij het niet nakomen van afspraken. Dit is niet wenselijk in het belang van [minderjarige] en daarom acht de GI begeleiding van de omgang nog nodig. Een weekendregeling bij de moeder thuis is voor [minderjarige] daarom nog een stap te ver.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt
Hoofdverblijfplaats
3.10.1.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.3.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij profiteert van de rust en de regelmaat die haar bij de vader wordt geboden, zij heeft haar draai gevonden in het gezin van vader en haar oudere zus en ook op school gaat het goed. Ook blijkt dat zij geniet van het contact met de moeder, dat inmiddels weer is opgestart en deels onbegeleid plaatsvindt.
Het hof ziet geen reden om een wijziging in deze situatie aan te brengen en acht deze situatie heeft meest in het belang van [minderjarige] . Hoewel het hof de wens van de moeder, dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen, goed begrijpt, wegen de belangen van [minderjarige] bij een ongewijzigde situatie zwaarder.
Daarbij speelt het een rol dat de moeder, ondanks haar goede inzet en de recente positieve ontwikkelingen in haar leven, nog druk bezig is met het zetten van stappen ten aanzien van haar persoonlijke ontwikkeling en het op orde brengen van haar eigen leven.
Met de raad is het hof van oordeel dat op termijn moet worden gekeken op welke manier de vader en de moeder ieder een zo groot mogelijk rol in het leven van [minderjarige] kunnen vervullen. Waarbij er wellicht, uiteraard rekening houdend met de belangen van [minderjarige] , kan worden toegewerkt naar een co-ouderschap.
3.10.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] betreft.
Proceskosten
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij, H.M.A.W. Erven en is op 20 mei 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier