In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 16 april 2019 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt, waarbij de politierechter het geschatte voordeel op € 13.222,71 had vastgesteld. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting in hoger beroep en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis met aanpassing van de kosten van het stroomverbruik heeft gevorderd. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het geschatte voordeel, maar het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd omdat het zich daarmee niet kon verenigen.
Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 13.802,00. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van de hennepkwekerij, waarbij het hof is uitgegaan van 142 planten en een opbrengst van € 4.070,- per kilogram. De verdediging heeft verweer gevoerd over de investeringskosten en afschrijvingskosten, maar het hof heeft geoordeeld dat alleen kosten die direct verband houden met het bewezen verklaarde strafbare feit in aanmerking komen voor aftrek. De totale kosten zijn vastgesteld op € 2.206,-, wat resulteert in een netto geschat voordeel van € 13.802,00.
Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft tevens de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 276 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.